Ster inactiefSter inactiefSter inactiefSter inactiefSter inactief
 

"Daal neder, machten van de hel, scheppers van de duisternis!" krijste de
man fanatiek. In zijn ogen brandde het vuur van Satan. Hij stond op een
heuvel, omgeven door knoestige, kromgegroeide bomen, en stak zijn armen in de
hoogte.
"Kijk neer op uw dienaar! Vergroot mijn macht, zodat u toegang vindt door de
poort van de wereld!"
Er leek vuur uit zijn handen te flakkeren, vlammen sloegen op naar de
dreigende hemel. De gekartelde balk van een bliksemflits sneed door het
firmament, sprong uiteen in een netwerk van gloeiende lijnen. Daarop volgde
een dondergegrom als was het einde van de wereld nabij.

"Kom!" De kreet weergalmde in de verte. En werd gehoord. Het hemelvuur
ontvlamde en zond een straal naar beneden. De man werd getroffen, maar niet
vernietigd. De grond opende zich onder zijn voeten, spleet open tot een
bodemloos gapende afgrond, om hem op te slokken. Een afgrijselijk geluid wrong
zich uit zijn keel - half triomf, half afgrijzen.

 

Poul Grant bereikte Nashville in de late avonduren. Hij volgde de wegwijzer en
stopte voor de verlichte vensters van een kroeg aan de rand van het dorp.
Kamers te huur! verkondigde een bord.
"Nashvolle!" mompelde hij. Het klonk misprijzend. "Een dood nest. Hopelijk
werkt de kalmte niet al te erg op mijn zenuwen."
Hij strekte de armen uit en geeuwde hartsgrondig.
"Nou ja, hoofdzaak is dat ik een bed vind voor de nacht."
Met deze woorden stapte hij uit en keek rond. Zijn eerste indruk onderging
geen wijziging. Er kwam zelfs geen geluid uit de kroeg. Maar aan de hemel was
een zwaar onweer in voorbereiding.
Poul Grant duwde de deur van de wagen dicht. De oeroude rammelende Ford gaf
een klappend geluid.
"Geen stommiteiten uithalen, ouwe. Heb je me gehoord?"
Hij zei het in volle ernst en er was geen enkele toehoorder die zich had
kunnen verbazen over deze zonderlinge manier van doen.
Met stramme stappen ging hij naar de ingang van de dorpskroeg. Toen hij de
deur opende, schrok hij. Luide muziek kwam op hem af. Hoe was het mogelijk
dat hij die buiten niet had gehoord?
Onwillekeurig keek hij geinteresseerd naar de deur. Was die misschien
geluidsdicht? Niets van die aard!
Hoofdschuddend stapte hij binnen. De gelagzaal was leeg. De deur achter de
receptietoog stond open. Niemand vertoonde zich.
Grant ging naar de toog en sloeg op de tafelbel.
"Ogenblikje, ogenblikje!" meldde zich prompt de ietwat kwaad klinkende stem
van een vrouw. "Het zal toch geen kwestie van leven en dood zijn, zeker?"
Poul steunde op zijn armen en wachtte. De gelagzaal zat er niet al te netjes
uit. Overal kwam de verf los, de meubels zagen er wrak uit en de planken vloer
was al lang niet meer in aanraking geweest met een bezem.
De bezoeker knikte voor zich uit. "Heel landelijk", merkte hij met een lichte
ironie op.
"Wat zegt u?" De vrouw stond plotseling in de deuropening, haar handen
afvegend aan haar keukenschort.
"Ik zei alleen maar dat een mens het hier wel zou kunnen uithouden, al was
het maar voor ‚‚n nacht!" haastte Poul zich te zeggen.
Ze nam hem van top tot teen op. Daarbij verscheen er een zonderlinge glans
in haar ogen. Maar haar gezicht bleef onbewogen.
"Een vreemdeling, he?"
"Een erg vermoeide vreemdeling!" verbeterde hij haar. "Een die grote nood
heeft aan een bed voor de nacht."
"Blijft u langer?"
"Dat hangt ervan af hoelang ik nodig heb om eens grondig uit te slapen."
Ze mompelde iets onverstaanbaars, kwam naar de toonbank en trok een lade open.
Haar zoeken kende succes. Ze haalde een dik register te voorschijn en knalde
het voor Grant's neus neer.
"Schrijf uw naam in."
Poul's linkerwenkbrauw ging de hoogte in, maar hij deed wat hem werd bevolen.
Naam: Grant.
Voornaam: Poul.
Woonplaats: London.
Beroep: Schrijver.
Hij bekeek zijn schrijfwerk en was er niet tevreden over. "Hebt u mijn juiste
adres nodig?"
"Als ik u verzoeken mag? Een mens weet maar nooit waar het goed voor is."
Poul schudde peinzend het hoofd en schreef nog iets in het gastenboek.
"Zo!" Hij schoof het dikke boek over de receptiebank.
"Ach, nu heb ik het carbonpapier vergeten en moet ik alles nog eens
overschrijven." Ze keek hem aan alsof hij verantwoordelijk was voor alle
ellende op de wereld.
Een grimas vol leedvermaak gleed over zijn gezicht. Maar hij liet het niet
merken. Moeilijk viel hem dat niet. Hij keek immers toe hoe ze schreef.
"O, schrijver? Wat schrijft u dan wel? Toch geen smeulende liefdesgedichten?"
"Nee, spookromans, griezelverhalen. Een staaltje? Nou: Groman, het laatste
monster van zijn clan, smakte al van voorpret bij de gedachte aan het eetmaal
dat op hem wachtte. Het gebraad zag er knapperig uit. Maar even over de
dertig, gescheurde jurk van een zachte stof en met diepe halsuitsnijding die
haar volle borsten alleen maar beklemtoonde. Haar niet meer zo smetteloze
schort vertoonde die positieve indruk. Haar omhooggewerkte haar stond haar
goed, en haar gezicht - o, man, om te strelen, te kussen, indien haar mond
niet zo snedig was geweest. Monster Groman was nieuwgierig naar haar benen.
De jurk was eenvoudig te lang. Maar zeer spoedig, wanneer hij het lekkere maal
ze beginnen te verorberen..."
Grant trok een angstaanjagende grimas, wrong zijn handen tot klauwen en gromde
dreigend.
De waardin fronste het voorhoofd en keek hem met fonkelende ogen aan. "U bent
een lompe vlegel!"
Grant werd weer normaal. Hij haalde de schouders op. "Het spijt me als mijn
beschrijving u niet bevalt, maar dat is nu eenmaal de indruk die u op mij
maakt."
Ze nam hem nog eens van top tot teen op. "Een schrijver dus."
Ze klakte met haar tong en eindelijk kon Poul Grant ten volle de maat nemen
van de glans in haar ogen. Hij kreeg het warmer en dat lag zeker niet aan
de temperatuur in de gelagkamer.
"Goed, u bent aanvaard, hoewel u er helemaal niet uitziet als het monster
Groman. Slank, sportief, gespierd. Rijpe vrouwen geven daar de voorkeur aan."
"Had ik dat maar vooraf geweten, dan zou ik nu niet rood worden tot achter
mijn oren!"
Ze rinkelde met de sleutel. "Kamer zeventien voor meneer."
De glans in haar ogen werd nog dieper. "U hoeft de deur niet op slot te doen.
Ik ben er zeker van dat niemand u wil komen stelen."
"Daar ben ik ook niet bang voor."
Grant nam de sleutel in ontvangst en keek haar glimlachend aan.
Ze beantwoordde zijn glimlach, heel wat veelbelovender.
"Lilly waakt over uw welzijn."
"Monster Groman dankt u oprecht voor de goede zorgen."
Poul had de smalle trap ontdekt die vanuit de gelagkamer naar boven voerde.
"Het wenst u en mij een goede nacht."
"Wilt u dan niet eerst eten?"
"Voorlopig heb ik meer behoefte aan slaap en herstel van een lange reis, denk
ik."
Hij keerde zich af. Onderweg wierp hij niet een enkele blik achteruit. Toch
wist hij dat ze hem niet uit het oog verloor.
Nou, dacht hij zelfbewust, tenslotte ben ik vrij en heb ik vakantie. Misschien
loont een langer oponthoud in Nashville? Dat zal geheel en al van Lilly
afhangen.
In de Spartaans ingerichte kamer bekeek hij zichzelf in de spiegel. "Wacht
maar, meid, tot deze jongen uitgeslapen is. Dan zal hij jou zeker nog beter
bevallen."

 

Het inferno van de hel, en hij voelde vrees noch pijn, want hij had het zelf
opgeroepen en uitgelokt. Rotsblokken vielen op hem, zonder hem te verwonden.
Hij balde zijn handen tot vuisten.
"Machten van de duisternis! U hebt me dus verhoord! Het is volbracht en ik
ben bereid een pakt af te sluiten!"
De verschuivende aardmassa's kwamen tot rust. De man stelde vast dat hij zich
in een soort grot bevond. Een schemerig licht gleed omhoog langs de muren,
kwam in beweging, vulde nu helemaal het onderaardse gewelf.
Nog steeds was de man alleen. Maar hij hoefde niet lang meer geduld uit te
oefenen. De tekenen waren niet mis te verstaan. Ook het Kwaad was tot een
pakt bereid.

 

Hij werd gewekt door het zware rollen van de donder. Eerst wist Grant helemaal
niet waar hij was. Het gerommel plantte zich voort in de grond en verwekte
lichte trillingen.
De deur vloog open. In het schijnsel van de verlichte gang zag Poul de
omtrekken van een vrouw. Haar jurk bewoog lichtjes in de tocht, haar lange
haar fladderde.
Ze liep naar het venster en nu zal Poul dat het Lilly was. Hij richtte zich
op. Zijn vermoeidheid was als weggeblazen.
Ze duwde het venster helemaal open en maakte de blinden los. Poul keek langs
haar heen, in de richting van een nabije heuvel. Er moest daar een
bliksemstraal zijn ingeslagen, want de heuvel stond in lichterlaaie. Het zag
er luguber uit. En steeds weer sloegen de bliksemstralen in. De heuvel beefde
als een door koortsaanvallen geschokte reus.
Poul wierp de deken terzijde en sprong uit het bed. Hij trok er zich niets van
aan dat hij niet meer dan een slipje aanhad.
Lilly draaide zelfs haar hoofd niet om. Poul stelde vast dat ze beefde als
een riet.
"Het hing de hele avond al in de lucht", mompelde ze met sidderende stem. "Het
was de stilte voor de storm, de rust van het Kwaad. Nashville lag in de stilte
te wachten en nu heerst het inferno. De dans van de hel begint."
Hij greep haar bij de schouders. "Wat zegt u daar allemaal?"
Lilly wierp zich om, leunde tegen zijn borste en snikte hartverscheurend.
"O, ik ben toch zo bang en ik ben alleen. Vandaag is er geen enkele klant
gekomen. Iedereen voelde het naderende onheil. In deze nacht valt de verjaring
van een vervloeking."
"Een vervloeking?" Grant keek opnieuw naar de heuvel. De vlammen laaiden nog
hoger op en toch leken ze de bomen niet te verteren. Een zonderling
verschijnsel. Het vuur wierp een flakkerend schijnsel over heel het gebied en
het plaatsje. Het leek wel alsof de huizen zich daaronder neerbogen, angstig,
bevreesd.
De duistere wolken hingen diep als een zwaar, bouwvallig dak dat op ieder
ogenblik zou kunnen instorten om alles onder zich te bedelven.
Nieuw gedonder rolde over de rand en de hemel opende zijn sluizen. Water
stroomde neer in beken. Als met zwepen geselde het water de bomen, de struiken
en de huizen van de mensen.
Duidelijk zag Grant dat een boom zo ver doorplooide dat zijn kroon afbrak. De
boom wilde zich oprichten, jankend en klagend als een gewond dier, maar kreeg
er de kans niet toe.
Lilly klampte zich vast aan de man uit Londen als een drenkelinge aan haar
redder.
"Een vervloeking?" vroeg Poul voor de tweede keer.
"Ik... ik heb niets van die aard gezegd!" kreunde ze. "Een schijnvertoning.
Bakerpraatjes. Een onweer, meer is het niet."
Ze wierp het hoofd in de nek. Blauw hemelvuur bescheen haar vertrokken
gezicht. Ze schudde Poul door elkaar.
"Verstaat u me dan niet? U bent een dwaas! Vrouwen zijn bang voor onweer. Meer
niet u er niet achter zoeken. Alles is in orde."
Poul keek naar buiten en zag geen brandende heuvel meer. De donder verloor
zich in de verte. Alleen de regen bleef, gutste onverminderd neer.
Poul kon zich gelukkig prijzen een goed onderdak voor de nacht gevonden te
hebben. Goed onderdak? Geluk?
Hij knarstte met de tanden. En toen drukte hij zijn lippen op de uitnodigende
mond van de vrouw. Haar lichaam was plotseling een en al overgave. Hij rukte
de jurk van haar lichaam en ze was er naakt onder, zo naakt dat zijn zinnen
ervan in een roes raakten.
Zwaar vielen ze op het bed. Buiten woedde het onweer en dat leek beider
hartstocht alleen nog maar op te hitsen.

 

Haar spitse meisjestong boorde zich diep in zijn mond en dat had meteen een
onmiskenbare uitwerking op zijn hormonen.
Ze merkte zijn opkomende geslachtsdrift op, haalde haar lippen van de zijne
en glimlachte lieftallig.
"Een ogenblikje", mompelde hij, maakte zich van haar los en begaf zich naar
de badkamer, waar hij zich spiernaakt uitkleedde en even zijn pik
schoonspoelde. Toen keerde hij terug naar Lilly.
Zodra hij door de deur was gestapt en voor haar stond, liet ze zich op haar
knieen vallen en greep ze naar zijn lul die door het koele water weer zijn
normale vorm had aangenomen.
"Dat is maar een triest wormpje in mijn hand", zei ze gemaakt droevig. "Wat
kan ik daar nou mee doen?"
"Niet veel", speelde Poul het spelletje mee. "Even aan likken, misschien?"
"Goed idee", beaamde Lilly en liet haar tong uit haar mond flitsen. Ze drukte
ze tegen de kop van zijn neuker. Het gevoel van haar warme, natte tong tegen
zijn jongeheer miste zijn uitwerking niet: Grant hijgde en voelde hoe zijn
hormonen zich nu definitief aan het werk zetten.
Keer op keer stootte Lilly haar tong tegen zijn kabouter, tot die begon te
zwellen. Zodra hij half stijf was en aanstalten maakte om zich op te richten,
liet ze hem tussen haar lippen door glijden en verwerkte de eikel helemaal
in haar mond. Weer drukte ze een paar ker met haar spitse meisjestong tegen
de kop van de eikel en begon toen aan de alsmaar groeiende penis te zuigen.
Zodra ze zijn prikker in haar warme mond had gestopt, was er een rilling van
genot door Grant's lichaam gevaren. Toen ze bovendien nog aan zijn jongeheer
begon te zuigen, kon hij zich zeker niet meer bedwingen. Zijn tamp groeide
nu enorm snel en werd stijf en hard.
Hij begon zijn heupen voor- en achteruit te bewegen in een langzaam, genietend
tempo en neukte Lilly in haar mond. Hij had er altijd van gehouden vrouwen in
hun mond te naaien, bijna evenveel als van hen in de flamoes te karnen.
"God, dat is lekker!" hijgde Grant, terwijl hij zijn trompet diep in haar
mond stootte.
Lilly genoot er bijna even intens van als Grant. Ze had altijd al graag een
aan pik gezogen. Ze vond de smaak van een neuker bedwelmend.
Omdat Grant er ook zo duidelijk van genoot, raakte ze zelf nog heter dan ze
al was. Ze voelde hoe haar kleverige saus zich over haar dijen begon te
verspreiden. Maar als ze nu zijn pik uit haar mond zou laten glippen om met
hem te kunnen naaien, zou hij misschien boos worden. Misschien was hij een
van die mannen die het niet konden verdragen dat een vrouw een bepaalde
sexuele handeling niet helemaal afwerkte.
Gelukkig was hij ook het soort van kerel dat gemakkelijk in staat was om twee
keer na elkaar klaar te komen, zodat ze hem rustig in haar mond zou kunnen
laten spuiten zonder angst te moeten hebben dat er voor haar flamoes niets
meer zou overblijven.
Toen schoot het haar te binnen dat ze ook haar handen nog had. Toen hij haar
in de mond was beginnen te neuken, had ze namelijk haar hand van zijn
kabouter weggehaald. Haar linkerhand gleed traag naar boven tot ze zijn zak
voelde. Ze drukte haar hand er langs onderen tegen, zodat zijn zak in haar
handpalm kwam te liggen.
Aan zijn luide gekreun te horen, vond hij het heel lekker dat ze zijn ballen
op en neer liet wippen door haar hand zachtjes op en neer te duwen.
Haar rechterhand verdween tussen haar eigen benen en streek over haar
kleddernatte poesje. Ze propte twee vingers in haar scheur en begon zich
gezapig te masturberen.
"Heerlijk", zuchte Grant, toen hij haar hand tegen zijn zak voelde. "Jij weet
precies wat een man nodig heeft, Lilly!"
Lilly kon natuurlijk niet antwoorden, maar kreunde even ten teken dat ze
hem verstaan had. Ze hoopte maar dat hij vlug zou spuiten, want de op en neer
gaande vingers in haar flamoes waren maar een armzalig surrogaat voor zijn
keiharde vleespaal.
Hij versnelde zijn tempo nog en zijn prikker flitste nu razendsnel in en uit
haar mond. Iedere keer dat hij zijn heupen naar voren stootte, verdween zijn
tamp ver in haar mond om er onmiddelijk bijna helemaal weer uitgetrokken te
worden. Hij had zijn handen op zijn heupen gelegd, merkte ze, toen ze even
de ogen opende en haar blik opsloeg. Het leek wel alsof hij door de druk van
zijn armen de kracht van zijn stoten nog wilde verhevigen. Hij had het hoofd
in de nek gelegd, een teken dat hij intens genoot van wat ze met hem aan het
uitspoken was.
Ze bereidde zich al verlekkerd voor op de pikante, zoutachtige smaak die ze
zou proeven, zodra zijn zaad in haar keel zou spatten. De meesten van haar
vriendinnen met wie ze over sex had gepraat, schenen een hekel te hebben aan
de smaak van mannensap, maar ze had het altijd als een lekker en opwindend
goedje beschouwd.
"O, Lilly", hijgde Grant. "Ik geloof dat ik bijna zover ben. Ik ga spuiten!"
Nog sneller neukte hij haar in haar mond. Zijn heupen zwaaiden voor- en
achteruit in een onverbiddelijk tempo en bij iedere stoot werd de druk op
zijn ballen groter. En Lilly's hand tegen zijn zak was daar natuurlijk ook
niet vreemd aan.
Lilly's vingers gleden eveneens in een razendsnel tempo in en uit haar
flamoes. Ook bij haar werden de sensaties steeds heviger en ze concentreerde
zich volledig op het naderende orgasme. Ze snoof luidruchtig door haar neus,
terwijl Grant zijn prikker telkens diep in haar mond plonsde.
"God, wat is dit fijn!" hijgde Grant.
Opeens begon hij krampachtig te stuiptrekken en te kermen. Hij spoot zijn zaad
in Lilly's mond en keel.
Ze slikte het allemaal door: het leek wel alsof hij er liters van had. 
Hoewel ze zelf bijna haar klimax had bereikt, liet ze haar vingers uit haar
pruim glijden omdat ze niet al masturberend wilde klaarkomen. Ze wilde zijn
kabouter in haar druipende spleet voelen glijden en zo haar orgasme bereiken.
Ze vond dat ze dat nu wel verdiend had en wist dat Grant er ook zo over zou
denken.
Toen Grant's orgasme bijna uitgewerkt was, liet ze zijn kabouter uit haar
mond glippen door haar hoofd achteruit te trekken. Daardoor spoot hij zijn
laatste druppels tegen haar lippen.
Glimlachend keek ze naar hem op, terwijl haar spitse tong zijn goedje
oplepelde. Nadat ze alles opgelikt had zei ze: "Dat had je nodig, he?"
Het was feitelijk geen vraag, maar een constatatie.
"O ja", antwoordde hij in de wolken, terwijl een laatste rilling van genot
door zijn lichaam voer.
"Je zaad smaakt lekker, Poul."
Hij grinnikte, haalde zijn handen van zijn heupen en duwde ze onder haar
oksels. Zacht trok hij haar omhoog.
"Laat mij eens proeven", zei hij, en perste zijn lippen op haar mond. Zijn
tong boorde zich tussen haar tanden en hij zoende haar langdurig en vurig,
terwijl hij zijn handen van haar oksels naar haar prammen bracht en de grote
kegels stevig vastpakte. Hij kneedde het zachte, weke vlees met zijn vingers.
"Ja", glimlachte hij, terwijl hij luid met zijn lippen smakte. "Mijn zaad
smaakt inderdaad niet slecht. Ik vraag me af of jouw kutsap even lekker
smaakt."
"Probeer het eens", giechelde ze.
"Doe ik."
Met zachte dwang trok hij haar neer op het bed.
"Ik ga je poesje likken, Lilly", fluisterde hij, terwijl hij haar zich plat
op haar rug liet uitstrekken.
"Ja", kreunde ze, al genietend bij het vooruitzicht zijn brede mannentong
tegen haar flamoes te voelen. "Ja, dat moet je doen. Je moet mijn kutje likken
en me dan neuken. God, wat heb ik ontzettend veel zin om die vette zwans van
je in mijn scheur te voelen."
"Hoewel ik pas een daverend orgasme heb gehad, geloof ik niet dat het lang
zal duren voordat ik mij niet meer kan bedwingen en mijn boom in je spleet
ram", grinnikte Grant.
Hij had Lilly opnieuw bij haar tetters gegrepen en masseerde ze hard, zonder
evenwel ruw om te springen met de delicate vleesheuvels.
"God, wat heb jij toch prachtige tieten!" riep hij gelukzalig uit. "wondermooi
zijn ze, Lilly, gewoon wondermooi, en ze passen perfect in mijn handen."
Ze glimlachte dankbaar en genoot van zijn handen op haar uiers. Haar donkere
tepels stonden stijf en wezen nu trots omhoog, hoewel ze nog altijd aan het
zwellen waren. Lilly was trots op haar prammen: hoewel ze heel groot en zwaar
waren, was er nog niet het minste spoor van verval te merken. Ze waren nog
steeds even stevig als die van een meisje van vijftien, hoewel zij inmiddels
toch al een paar jaren ouder was. Een groot verschil met een van haar
vriendinnen, die even grote tieten hadden als zij en even oud was, maar wier
uiers al slap waren geworden als die van een oude vrouw.
Grant bracht zijn hoofd naar beneden en begon aan haar tetters te zuigen.
Afwisselend likte zijn tong aan de linker en aan de rechter tepel, waarbij
hij geweldige sensaties door Lilly's reeds opgehitste lichaam joegen. Haar
geil stroomde rijkelijk uit haar hunkerende poesje, terwijl hij zich op die
manier met haar gevoelige spenen bezig hield.
Toen zocht Grant het in benedenwaartse richting. Zijn tong gleed van haar
joekels en maakte even een rustpauze bij haar navel, waar hij ze plagende
cirkeltjes omheen liet beschrijven.
Daarna bracht hij zijn gezicht boven haar mossel. Hij begon haar niet meteen
te likken, maar hield zijn gezicht gewoon boven haar flamoes, terwijl hij haar
indringende, door en door vrouwelijke geur wellustig opsnoof.
"God, wat ruikt die prachtige kut van jou toch lekker!" zuchtte hij, terwijl
de geur van haar opgehitste poesje in zijn neusgaten drong en zijn uitwerking
op zijn prikker niet miste. Die was, nadat hij uit Lilly's mond was gegleden,
tot zijn normale proporties geslonken, maar begon nu opnieuw te groeien en
bevond zich alweer in half stijve toestand.
Van al die poesjes die hij al had geproefd, smaakte dat van Lilly het
heerlijkste, vond hij. En dat waren er heel wat geweest, knap als Grant was,
had hij altijd heel wat aandacht gehad van het vrouwelijke geslacht. En daar
had hij ook flink gebruik van gemaakt ook...
"Lelijke deugniet!" gilde Lilly uit, toen hij wat te lang naar haar zin boven
haar mossel bleef treuzelen. "Doe iets, alsjeblieft! Ik ontplof bijna! Ik
houd die verschrikkelijke druk op mijn neukhol niet lang meer vol!"
"Komt in orde", grinnikte hij.
Langzaam, tergend langzaam, bracht hij zijn lippen naar Lilly's met wollige
haartjes versierde spleet. Eerst woelde hij met zijn tong door het dichte
haarbosje dat boven haar kut groeide.
Dat smaakte ook al zoet van haar saus, vond Grant, terwijl hij genietend aan
de pluizige haartjes likte. Toen streek hij met zijn tong rondom haar paarse
flappen, waardoor hij nog meer van haar geile goedje proefde.
Lilly kreunde luid toen hij dat deed en riep: "Zeg me hoe ik smaak. Ik wil
weten wat je van mijn kleverige goedje vindt!"
"Heerlijk!" zei hij langgerekt. "Het smaakt nog lekkerder dan pisang ambon!
En minstens zo exotisch!"
Toen duwde Grant de kutflappen van zijn nieuwe vriendin met zijn vingers
uit elkaar en stak zijn tong diep in het gaatje. Hij hoorde hoe Lilly krijste
en voelde hoe haar lichaam zich krampachtig spande.
"Heerlijk!" kermde ze. "Lebber mijn kut uit, Poul! O, wat vind ik dat fijn!"
Met plezier voldeed hij aan haar eis en likte haar flamoes uit. Hij boorde
zijn tong diep in haar gaatje en draaide ze daar in het rond, zodat hij er
Lilly's kut mee kon uitlikken en haar er tegelijkertijd een heerlijk gevoel
mee kon bezorgen. Zelf werd hij steeds heter en heter. Zijn prikker was weer
keihard geworden en trilde vervaarlijk tussen zijn benen.
"Wil je zo klaarkomen, Lilly? Of wil je liever neuken?" vroeg hij, nadat hij
zijn tong met een vlugge beweging uit haar gaatje had teruggetrokken.
"Eerst zo klaarkomen en dan met je neuken", antwoordde ze verhit. "Dan staan
we gelijk op het gebied van orgasmes."
"Veelvraat!" zei hij, gespeeld verwijtend. "Sexuele veelvraat! Het enige waar
jij aan denkt, is je poesje!"
"En wat dan nog", hijgde ze. "Vooruit, bezorg me een klimax en ram dan die
prachtige stok van je in mijn kutje!"
"Heet wijf", zei hij, niet gemeend verwijtend. "Het is echt waar, jij denkt
enkel en alleen aan je kut!"
"En wat dan nog?" zuchtte ze. "Ik wist niet dat jij zo'n preuts baasje was.
Iedere gezonde vrouw denkt alleen maar aan en met haar kut."
"Dan ben jij kerngezond, verdomme!" grijnsde hij, terwijl hij zijn tong
feilloos naar haar klitknopje bracht en ze er tegenaan stootte.
"Aiaiai!" kreette Lilly luid. "Hou nog niet op, Poul. Ga daar mee door! Dat is
fantastisch! Aiaiaiai!"
Meegesleept door de sensaties van haar kittelaar, schokte ze wild op het bed,
zodat het Grant enige moeite kostte zijn tong er zonder onderbreking tegen te
laten stoten. Omdat haar geschok dat tenslotte zo goed als onmogelijk maakte,
vond hij snel iets anders uit. Hij zoog het klitje tussen zijn lippen en in
zijn mond om haar tot het uiterste te laten genieten.
Lilly was dicht bij een klimax. Ze legde haar benen over de schouders van haar
minnaar en spande haar lichaam nog harder, toen hij doorging met haar te
beffen. Ze kreunde en kneep met haar handen in haar joekels, waarna ze ermee
over haar verhitte lichaam streek. Met haar vingers raakte ze Grant's zachte
haren aan en...
En dat scheen het hem te doen. Ze kwam klaar!
"O, God!" hijgde ze, terwijl ze aan een stuk door klaarkwam.
En zo lang haar orgasme duurde, bleef Grant aan haar poesje zuigen, totdat
Lilly zich uiteindelijk ontspande. Ze voelde zich volledig uitgeput door de
geweldige klimax die ze beleefd had, maar wist dat die uitputting snel zou
vervliegen, zodra hij naar boven zou kruipen en zijn kabouter haar
schaamlippen zou aanraken. Dan zou ze opnieuw zin in een beurt krijgen en haar
dijen zo ver mogelijk spreiden om de geweldige kanjer van haar man te kunnen
verwerken.
Alleen al bij de gedachte dat ze dadelijk zouden gaan neuken, werd ze opnieuw
geil, hoewel haar klimax nog maar nauwelijks was uitgewerkt.
Na een laatste zoen op haar mossel, trok Grant zijn lippen eraf en kroop
omhoog, waarbij hij volledig op de vrouw kwam te liggen. Hij kuste haar op
de lippen, terwijl ze stevig haar armen om zijn lichaam sloeg en zijn kus
geantwoordde. Ze proefde een zoete smaak diep in zijn mond en wist dat die
afkomstig was uit haar eigen scheur.
"Nu is het mijn beurt", zei Grant.
"Ja", antwoordde Lilly. "En de mijne ook. Nu gaan we allebei tenvolle van onze
lichamen genieten."
Gauw gaf ze hem nog een tweede zoen en fluisterde toen: "Neuk me, Poul!"
Grant ging op zijn knieen tussen Lilly's gespreide dijen zitten. Ze nam zijn
kabouter in haar beide handen en jubelde, toen ze merkte dat hij weer keihard
geworden was. Vlug drukte ze hem een eindje naar beneden, zodat hij regelrecht
naar haar kutlellen wees, net als een degen die op de keel van een vijand
stond.
Maar Grant beschouwde haar spleet hoegenaamd niet als een vijand, integendeel,
hij beschouwde haar momenteel als zijn beste vriendin, hoewel hij er geen
seconde voor zou aarzelen om met zijn degen toe te steken.
Hij kroop nu een beetje naderbij en Lilly streek met de vlezige eikel van
zijn paal over haar van haar sap druipende gleuf. Ze begon te kermen van
genot.
"O, Poul, wat wil ik hem graag helemaal in mijn poesje hebben! God, ik wil
voelen hoe jouw ballen je zaad in mijn kut schieten!"
"Wees gerust, lieveling!" hijgde hij. "Er zit genoeg zaad in mijn noten om
die lekkere pruim van je volledig vol te schieten, zodat ze net zo glibberig
wordt als een winterse weg in Zwitserland!"
"Mijn poesje is al glibberig!" krijste Lilly. "Mijn sap stroomt eruit alsof
het springtij is daarbinnen!"
"Dan zal mijn jongeheer heerlijk heen en weer glijden in dat zalige gaatje
van je, liefste!" hijgde Grant.
Lilly duwde haar heupen omhoog om de kop van zijn neuker in de monding van
haar flamoes te kunnen krijgen.
"Lekker!" riep ze uit, toen ze voelde hoe de eikel van zijn pik haar
schaamlippen verder uit elkaar wrong.
Lilly zette haar hielen in Grant's knieholten en terwijl ze hem krachtig
tussen haar dijen klemde, stootte ze haar bekken omhoog. Daardoor slaagde
ze erin zich gedeeltelijk vast te spietsen aan de eikel van zijn vleespaal.
Grant probeerde niet de zaak te forceren. Hij meende namelijk dat Lilly van
het binnenglijden haast evenveel zou genieten als van het eigenlijke neuken.
Ze raakte hoe langer, hoe heter, toen de eikel van zijn kanjer haar spleet
langzaam, maar zeker verder open perste.
"Ram hem erin!" smeekte ze. "Stoot je jongeheer in mijn scheurtje tot je
ballen tegen mijn dijen kletsen!"
Grant liet zichzelf nog wat verder zakken en zijn prikker drong in haar kut
door. De eikel stak er nu volledig in en Lilly liet zijn vlezige paal los.
"O, God, dit voelt zo lekker aan!" kreunde ze. "Dieper! Dieper! Ik wil hem
er dieper in hebben, Poul!"
Hij bracht met een zachte stoot zijn worst nog wat verder in haar hete snee.
"Meer! Meer!" bedelde ze.
Grant kon zich nu ook niet langer bedwingen en plonsde zijn kabouter keihard
in haar flamoes tot hij er helemaal in zat.
"Ja!" hijgde Lilly. "Neuk me nu, Poul! Neuk me zo hard als je maar kunt!"
Zijn neuklat scheurde op en neer in haar gaatje en bracht haar bijna buiten
zinnen van hitsigheid.
"O! Die heerlijke tamp van je rekt mijn pruimpje volledig uit!" gilde Lilly.
Hij begon haar nog harder te neuken en Lilly kronkelde onder hem als een
slang die met haar kop in een vork gevangen zit.
"Mijn jongeheer voelt zich zo gelukkig in dat natte hol van je!" hijgde Grant.
"Hij wil er nooit meer uit!"
"Maar laat hem er dan toch eeuwig inzitten!" kreunde ze. "Zo lang hij blijft
bewegen zoals hij nu beweegt, mag hij erin blijven tot ik sterf. En zelfs
daarna ook nog! Wie weet kunnen we dan ook nog neuken!"
Alsmaar sneller pompte Grant zijn vlezige paal diep in haar mossel. Hij had
het gevoel dat, hoe sneller hij zijn kabouter bewoog, des te dieper hij in
haar liefdesgrot doordrong. Naar binnen en naar buiten gleed zijn roede. Hij
trok zijn zwaard steeds zo ver terug dat nog enkel het puntje ervan in haar
scheur begraven bleef.
Bij iedere stoot werd Lilly heter. Ze wist dat het niet lang meer zou duren
en kirde van genot bij het vooruitzicht van het overweldigende orgasme dat op
het punt stond in haar onderlichaam los te breken.
De ene harde stoot volgde bliksemsnel op de andere.
"O ja! O ja!" kreunde ze. "Geef het mij! Ram die vette zwans van je erin en
eruit! Je mag me zo hard neuken als je wilt! Ik kan het allemaal hebben! Ik
krijg maar niet genoeg van die stompe ponjaard van je!"
"Kutje, kutje!" zong Grant. "Wat maak je mijn lul verdomd bloedgeil!"
"Lul, lul!" krijste ze.
Bijna had ze lulletje gezegd in antwoord op zijn liefkozende naam voor haar
geslachtsorgaan, maar bij nader inzien had ze net op tijd beseft dat hij
misschien beledigd zou zijn als ze een verkleinwoord zou gebruiken voor zijn
mannelijkheid.
"Lul! Lul! Wat voel jij lekker aan in mijn poesje! Niet stoppen, Poul. Blijf
me neuken! Naai me tot aan het eind der tijden!"
Ze hapte naar adem toen hij zijn prikker opnieuw diep in haar lichaam dreef.
Haar gezicht was lelijk vertrokken: ze beet zich daadwerkelijk op de lippen
van genot. Toen voelde ze het orgasme aankomen. Haar lichaam verstijfde en
begon toen te beven, alsof ze een zwaar verdovend middel had genomen en op
het punt stond in de daaruit resulterende roes te vallen. Maar ze had geen
behoefte aan een zwaar verdovend middel, ze had enkel en alleen behoefte aan
Grant's kabouter die zijn zaad hard in haar moest schieten zodat het tegen
haar baarmoeder en de zijwanden van haar liefdestunnel zou spatten. Haar
trutje trok zich onbeheerst samen dat Grant's neukzwaard bijna vast kwam te
zitten. Nog harder begon ze te beven en te trillen, terwijl de sensaties
steeds maar heviger werden. Een donderende klimax overviel haar met een
zodanige heftigheid dat ze sterren voor haar ogen zag verschijnen.
Grant schreeuwde het uit, maar hij bleef zijn paal diep in haar en vulde haar
buik met zijn hete sap.

 

"De nacht van alle nachten!" De man lachte onaangenaam.
Zijn omgeving wijzigde zich. Schaduwen kropen tevoorschijn uit de rotswanden,
naderden hem, bleven ondefinieerbaar, zonder vaste omtrekken.
"Hier ben ik!" riep hij uit.
"Hier, hier, hier...", antwoordde de echo, stierf weg en werd afgelost door
een wegwaaiend gelach.
Waar vond het zijn oorsprong?
"U hebt me laten wachten, mij, uw dienaar!"
De echo: "Dienaar, dienaar, dienaar..."
Het antwoord: "Aardworm, jij hebt het gewaagd de rust van de zwarte goden te
verstoren?"
Zijn gelach werd infernaal.
"Dienaar en slaaf wil ik zijn. Ik heb de machten van het kwaad besturdeerd en
snakte naar het passende tijdstip. Lang genoeg kon ik me erop voorbereiden. Nu
is het eindelijk volbracht. Al bent u vertoornd op mij, toch kunt u mij niets
doen, want zonder mij slaagt u er niet in om de aarde te bereiken. De keus
is aan u: een pakt met mij sluiten of een blijvende verbanning in de
tussenwereld van de demonen!"
"Je schijnt uitstekend op de hoogte te zijn." De schaduwen dansten en de stem
kwam tegelijkertijd van alle kanten - diep grommend, als uit het dodenrijk.
"Het is mij bekend dat u, hoeders van de duisternis, een medium nodig hebt
om uw vernietigende krachten op de aarde te laten uitwoeien. Deze heuvel is
een heuvel van vervloekingen. De mensen van het dorp mijden hem, en de dieren
zijn er bang voor, tot en met de insekten. Ik weet dat zich hier destijds
altaren ter verering van het kwaad bevonden.
Bewoners van het dorp wilden een pakt met u sluiten om de macht van de goede
koning te breken. Maar de koning zond tijdig behoeders van het licht om de
verschrikking tegen te gaan. De heuvel bleef vervloekt. Vandaag is de derde
eeuw verlopen. U richt zich naar hier, zonder mogelijkheid om deze wereld te
kunnen betreden. Alleen ik kan het u mogelijk maken. Zend uw macht en regeer
door mij!"
De schaduwen bewogen zich sneller. Lelijke tronies doken op uit het niets.
Moordende gebitten hapten naar de triomferende man. Ogen gloeiden, sproeiden
vonken.
"Raas en bulder niet te veel, machten van de hel. Denk eraan dat uw krachten
er later voor nodig zijn, voor de eigenlijke helledans."
De schaduwen kwamen tot rust, zagen het onvermijdelijke in. Ze waren
duizendmaal machtiger dan deze man, maar toch wist hij de situatie in zijn
eigen voordeel uit te buigen. Bijgevolg moesten ze het pakt met hem sluiten -
of zich voor de volgende honderd jaar terugtrekken - in de hoop op een betere
gelegenheid.
"Jij kunt ons niet bevelen! Je bent een sterfelijk wezen!"
De man werd ernstig. Wijd spreidde hij zijn armen uit.
"Ik, Bonar Harlen, wil de drager van de zwarte macht zijn. U hoeft me geen
seconde te dienen. Ik vraag alleen om uw helse energieen. Stel ze ter mijner
beschikking als ik het wens - in de kracht die u vereist acht. Maar voor ‚‚n
jaar en dan kunt u mij geheel en al hebben - als uw medium."
"Wat heb je daaraan? Alles wat je in dat ene jaar zou kunnen verwezelijken en
bereiken, zal daarna teniet gaan, want jouw ik zal dan een nietig onderdeel
van onze gemeenschap worden, verdoemd voor alle eeuwigheden."
"Dat mag u niet bekommeren. Gaat u akkoord of niet?"
"We gaan akkoord, Bonar Harlen! Roep ons als je ons nodig hebt!"
"En u zult mijn leven beschermen?"
"Dat moeten we, anders ben je niet in staat je plicht jegens ons te
vervullen."
"Het zij zo."

 

Ver aan de horizon goot de opgaande ochtendzon haar gloed over de aarde. De
schemering week. Van wouden en velden steeg nevel op. Het stormweer had schade
aangericht, maar dat was in de eerste plaats een aangelegenheid voor de
landbouw. De ontwakende dag zou de sporen van de nacht uitwissen.
In Nashville voelden de mensen zich in ieder geval bevrijd van een
onheilspellende druk. Ze ademden op en begroetten de morgenstond.
Niemand werd getuige van wat er op de Duivelsheuvel gebeurde. Waar om
middernacht de aarde opengebroken was, getuigde daar nu niets meer van, buiten
enkele verkoolde bomen die door de bliksem waren getroffen. Alleen aan de voet
van de heuvel bewoog zich iets. De bodem werd van onderuit opengewoeld als
door een mol. Er ontstond een gat.
Maar niet de snuit van een dier werd boven de grond gestoken, echter wel de
hand van een mens.
Van een mens?
Het graafwerk in het rode schijnsel van de ochtendzon werd voortgezet. Een
arm. Het gat werd zienderogen groter. Een schouder.
Een hoofd. Het hoofd van Bonar Harlen.
Het gezicht was met vochtige aarde besmeurd, die zelfs tot in zijn ogen was
gedrongen. Het kon hem weinig schelen. Zijn gelaatstrekken verkrampten. Hij
uitte een angstaanjagende schaterlach.
Moeizaam woelde hij zich vrij. Toen hij daar eindelijk in geslaagd was, wierp
hij een blik achteruit. Twee meter had hij zich met zijn blote handen door
de opgehoogde aarde moeten woelen om de onderaardse gang te verlaten. Door
zijn werk was een nieuwe toegang tot het labyrinth ontstaan. Zelfs hij, die
werkelijk alle bronnen had aangeboord, had niets afgeweten van dit labyrinth.
"Im moet de toegang verbergen!" mompelde hij.
Harlen keek rond. Een reeks dichte struiken. Moeilijk zou het niet zijn. Hij
ontwortelde drie struiken en verplantte ze.
Een geluk dat niemand hem in de gaten kreeg. Want die toeschouwer zou zich
wel hebben verbaasd over de geweldige lichamelijke kracht van Harlen.
Nadat zijn werk gedaan was, viel zijn blik op de bedroevende resten van zijn
kleren. Het liet hem koud. Omstreeks deze tijd zou hij alleen iemand
tegenkomen als hij werkelijk pech had.
Opnieuw lachte hij zijn fanatieke, boosaardige lach. Toen draaide hij zich om
en ging weg, van plan vandaag eens lekker uit te rusten. Hij had een
belangrijk doel bereikt. Op een dag meer of minder kwam het niet aan.

 

Ook Poul Grant ontwaakte, door Lilly. Ze vloog naast hem omhoog alsof ze door
een adder was gebeten. Tijdens de nacht was ze tenslotte in zijn armen
ingeslapen. Wat deed haar nu zo schrikken?
Een geluid.
Poul keek naar de deur. Ze was gesloten. Het kwam van beneden: zware stappen.
Iemand maakte lawaai in de keuken.
Lilly beefde. Haar handen sprongen naar haar keel. "In godsnaam! Mijn man!"
"Wie?" vroeg Poul schaapachtig.
Ze gunde hem zelfs geen blik, sprong uit het bed. "God, als hij iets merkt."
Poul fronsde ge‰rgerd het voorhoofd. Dat kon hier een jolige boel worden. Hij
had zich de hele affaire wel een beetje anders voorgesteld.
"Je bent getrouwd?"
Gejaagd keek ze in het rond, zag haar jurk en greep die vast. Gespannen
luisterde ze aan de deur.
Nog altijd hetzelfde lawaai in de keuken.
Hun blikken ontmoetten elkaar. "Je moet nog deze morgen vertrekken!" siste ze.
"Ik zal hem een verhaal opdissen van een oude man die hier overnachtte. Heeft
iemand je gezien?"
Poul plukte en schikte aan de dekens alsof hij niets anders te doen had.
"Dat zal ik niet, schatje!" zei hij kalm.
Ze keerde terug, viel op haar knieen. "Poul, alsjeblieft, ik ben bang,
verschrikkelijk bang. Je kent mijn man niet!"
"Dit is een openbaar lokaal, nietwaar? En ik heb voor een nacht geboekt. Ik
betaal tot vanmiddag voor de kamer. En het ontbijt is in de prijs inbegrepen,
he?"
"Wil je me dan niet verstaan?"
Grant wees naar de deur. "Het zou misschien beter zijn dat je nu maar weggaat.
Voordat hij naar boven komt."
Lilly kromp geschrokken ineen. In haar ogen vlamde haat toen ze zich weer
oprichtte.
"Dat zul je je nog beklagen, Poul. Maar geef mij dan niet de schuld!"
Stil sloop ze naar buiten. Haar man bevond zich nog steeds in de keuken. Grant
staarde naar de gesloten deur. Hij was alleen en had grote moeite om wat orde
te scheppen in zijn hoofd. Als hij er zo over nadacht, leken de gebeurtenissen
van deze nacht hem wel een droom. Maar de geur van een vrouwenparfum hing nog
in de lucht en de dekens en kussens geurden naar Lilly.
Nee, geen droom, maar werkelijkheid.
Wat hield de werkelijkheid nog meer voor hem in petto?

 

Poul kon het niet langer uithouden in bed. Hij stond op en ging naar de
wastafel. Hij waste zijn gezicht met ijskoud water om de resten van de nevels
uit zijn hoofd te verdrijven. Hij ging naar het venster en duwde de blinden
open. Het licht van de opgaande zon deed pijn aan zijn ogen.
Doorheen de gesloten deuren hoorde hij stemmen. Die van Lilly klonk slaperig.
"Ben jij het? Waar heb je de hele nacht gezeten?"
"Interesseert je dat?"
"Waarom niet? Per slot van rekening ben je mijn man."
"Zo? Nou, welk lief vogeltje heeft je dat nou zo opeens in het oor
gefluisterd?"
Dat is de ware liefde onder de echtelieden, dacht Grant schamper. Hij
luisterde verder.
"Maar wat zie je er in godsnaam uit!"
"Als een varken, he?" Een mekkerend gelach. "Ik werd door het onweer verrast.
Geen leuke ervaring, kan ik je verzekeren."
"Ik... ik maakte me zorgen over je, en..."
"Wel, wel, wel. Maar je was daar toch niet mee alleen!"
"Wat bedoel je daarmee?"
"Voor de deur staat een rammelkast van een Ford met een Londen's nummerplaat.
Een late gast?"
"Ja, ik gaf hem kamer 17. De kerel ging meteen naar bed. Hij zag er doodmoe
uit."
"Nou, nou, ik ben eens benieuwd naar die vent waarmee je hier de nacht alleen
hebt doorgebracht. Ik wil hem wel eens van dichtbij bekijken."
"Ik vrees dat je dat genoegen niet zult hebben, want hij zei dat hij vroeg
wilde vertrekken."
"Zou ik nu niet achterdochtig moeten worden?"
Lilly antwoordde niet. Stappen die de deur voorbij gingen.
"Waar wil je naartoe?"
"Naar bed, wat anders?"
Een deur sloeg dicht. Toen bleef alles stil.
Grant opende de deur van zijn kamer voorzichtig. Lilly stond in de gang en gaf
de indruk dat ze zonet de duivel in hoogsteigen persoon had ontmoet.
Ze draaide haar hoofd met een ruk om. "Verdwijn, jij!" siste ze. Toen liep
ze naar beneden.

 

Toen Grant gewassen en gekleed de trap afkwam, geurde het naar pas gezette
thee. Lilly verscheen in de deur. Voordat ze sprak, luisterde ze eerst naar
boven.
"Je kunt je ontbijt hebben, maar dan hebben we niets meer met elkaar te
maken."
"Vannacht was je een stuk aardiger", bromde Grant.
Ze balde haar vuisten en keerde zich met een ruk om.
Grijnzend verliet Grant het huis. Zijn wagen was nat van de regen. Hij opende
het portier en wrong zich achter het stuur.
"Een nacht rijk aan mederwaardigheden, of vergis ik me, Groman?"
Ontspannen leunde hij achteruit.
"Wat denk je, zouden we maar weer onze biezen pakken? Maar ik denk aan dat
eigenaardige vuur op de heuvel en dat onweer. Waar hing Lilly's man uit
vannacht?"
En het scheen alsof hij inderdaad antwoord kreeg.
"Ik kan je geen ongelijk geven, Groman. Nashville is wel niet het meest
uitgelezen oord voor een vakantie, maar we gunnen ons de tijd. Er is een
geheim en dat zullen we doorgronden. En bovendien, is Lilly geen reden genoeg
voor een verlengd verblijf? Haar man? Meen je dan echt dat ik bang voor hem
ben? Hoe staat het eigenlijk met de magische krachten? Heb je al iets kunnen
vaststellen?"
Grant zuchtte en stapte uit.
"Ook goed, Groman. Een grote hulp ben je niet. Echt niet."
Hij sloeg het portier toe. Alsof ze door een spookhand werd bediend, ging de
grendelknop naar beneden. Grant lette er niet op. Hij keerde terug naar het
huis.
Lilly had het ontbijt al klaargemaakt en opgediend. Als een vlees geworden
godin van de wraak stond ze naast de tafel, handen in de heupen.
Woedend ziet ze er nog begeerlijker uit! dacht Poul bij zichzelf.
Hij hield zijn pas in en ging weer naar buiten. Naast de ingang hing een
bordje met de naam van de eigenaar. Het was de eerste keer dat Grant het
bekeek. Eigenaar: Bonar Harlen.

 

Grant ging aan de dis zitten. Lilly had goed voor hem gezorgd: ham en eieren,
plakjes kaas, een grote pot thee. En verder kon hij nog kiezen uit cornflakes
met melk en dergelijke dingen meer. Alles trouw aan het Engelse motto: eet
's morgens als een vorst, 's middags als een burger en 's avonds als een
bedelaar.
Poul proefde en toonde zich tevreden.
"Echt uitmuntend, Mrs. Harlen. U weet hoe u een man moet verwennen!"
"Beeld u maar niks in!" siste ze nijdig. "Dat is ons doorsneeontbijt voor alle
gasten!"
"Dat zie ik maar al te goed: het is hier namelijk vreselijk druk."
"En jij bent een verdomd mispunt!"
Ze keerde zich af en betrok haar stelling achter de receptietoog.
"Ik stel voor, Mrs. Harlen, dat we daar straks even over praten. Ik word
liever niet gestoord bij het eten, en zeker niet bij het ontbijt. Waarom denk
je dat ik vrijgezel ben gebleven?"
"Misschien omdat geen enkele vrouw je wil?"
"Nou, 's nachts zijn ze anders hoogst tevreden over me. Alleen 's morgens
dalen mijn kansen tot onder het nulpunt."
Dat snoerde haar voorlopig de mond. Poul hield haar in het oog en het ontging
hem dan ook niet dat ze voordurend bezorgd naar de trap gluurde.
Zat de schrik voor haar man er dan zo diep in? Waarom?

 

Voor Doug Steuart was het niet ongewoon in alle vroegte op te staan. Ook
vandaag maakte hij daar geen uitzondering op. Knorrig, zoals meestal, verliet
hij al voor dag en dauw het huis.
Zijn vrouw sloeg een kruis achter hem.
"Het wordt alsmaar erger met die ouwe!" bekloeg ze zich. "Die wordt pas
's avonds, na zijn derde biertje, vriendelijk."
Goddank was er niemand die haar kon horen.
Steuart reed met de tractor naar het veld. Zijn zorgen gingen uit naar de
gewassen. Hij vreesde voor zijn oogst na zo'n onweer.
Zijn bezorgdheid was niet helemaal ongegrond. Hij deed de tractor stoppen en
nam de aangerichte schade in ogenschouw. Het was alsof er die nacht een reus
door het veld had rondgestommeld.
"Godverdomme, vijf percent verlies!" karsetandde de boer en keek naar de
opgaande zon.
Hij verstarde. Buiten hem was er nog iemand op de weg. Een steile groef
verscheen op zijn voorhoofd. Die persoon kwam uit de richting van de
Duivelsheuvel. Ja, dat was duidelijk te zien.
Steuart wist niet waarom, maar toch stelde hij zich zo op dat hij niet kon
worden gezien.
De andere naderde tot op vijftig stappen. Niettegenstaande zijn gevorderde
leeftijd had de boer nog uitstekende ogen. Hij kende de man: Bonar Harlen!
Wat kwam die hier zoeken? vroeg Steuart zich af.
Het lag niet in zijn aard om zich met andermans zaken in te laten. Maar toch
keek hij op. Zijn blikken gingen heen en weer tussen Bonar Harlen, de
dorpsherbergier, en de Duivelsheuvel. Tenslotte bleven ze aan de heuvel
hangen.
Steuart geloofde niet in zwarte machten en dergelijke dingen. Aangezien zijn
veld nabij de heuvel lag, was hij er al vaak genoeg opgeklommen. Gevaarlijk
had die er nooit uitgezien. Bijgevolg lachte hij altijd met de verhalen die de
andere dorpelingen fluisterend vertelden. Ouwewijvenpraat noemde hij het.
En nu deze zaak met Bonar Harlen. In het oog van de boer waren herbergiers
in het algemeen en Bonar Harlen in het bijzonder uitermate verdacht. Hij
verafschuwde alcohol en het samenhokken in kroegen. Bijgevolg achtte hij
Harlen tot alles in staat - alleen tot niets dat goed was.
Aan de vloek dacht Steuart in het geheel niet, maar hij raakte de gedachte
niet kwijt dat geen mens 's nachts en bij zo'n onweer zich op pad zou begeven
als hij niet een bedoeling had die het daglicht schuwde. Trouwens, je hoefde
maar te kijken naar het plunje waarin Harlen verscheen.
Steuart wachtte tot de herbergier uit zijn blikveld was verdwenen. Toen ging
hij op weg.
Hij was er zeker van dat de waard hem niet had opgemerkt.
"Nou", mompelde hij halfluid voor zich uit, "ik zal je 'ns eventjes aan de
tand voelen, jij leegloper en mensenverderver!"

 

Boer Steuart volgde haarfijn de sporen die Harlen in de natte grond had
achtergelaten. De waard was dwars door het veld gegaan om de weg te bekorten.
Dat kwam Steuart nu heel goed uit. Het verlichtte zijn taak.
En toen liep het spoor dood bij een groep struiken.
Met de blik van een vakman stelde de boer vast dat Harlen drie struiken had
verplant. Zijn nieuwsgierigheid groeide nog. Hij duwde de struiken met de
handen uit elkaar en ontdekte het gat in de grond.
Zachtjes floot hij tussen de tanden.
"Aha, dat was het dus! Wat heeft die vent hier gegraven? En hij schijnt het
nog wel met zijn handen te hebben gedaan."
Steuart nam de omgeving eens nauwkeurig op. Er was alleen het spoor dat
wegliep van deze plaats. Dat liet naar zijn mening maar ‚‚n gevolgtrekking
toe: Bonar Harlen was voor het onweer naar hier gekomen en had zich tot de
ochtend in dat gat opgehouden.
"Wat heeft dat voor zin?" gromde hij agressief.
Zonder op zijn kleren te letten, maakte hij de rand van het gat breder. Toen
stak hij er zijn armen in. Zijn handen voelden geen einde. Hij vloekte omdat
hij geen licht bij zich had. Om iets te zien, moest hij er nu wel inkruipen.
Dat deed hij en zo belandde hij in het onderaardse labyrinth.
Zijn omgeving kon hij heel goed waarnemen, want er was licht dat uit
onzichtbare bronnen doorsijpelde. Een zonderling schijnsel dat koude
huiveringen over zijn rug deed lopen.
Steuart bedwong zijn opkomende vrees en drong dieper binnen in de rotsgang.
Maar drie stappen. Dat waren er echter drie teveel!

 

De oude boer had toevallig de blik afgewend. Zijn ogen werden groot van
ontzetting.
Met dat licht was er wis en waarachtig iets niet in orde. Het spiegelde hem
dingen voor die onmogelijk konden bestaan. Zo bijvoorbeeld was het gat
waardoor hij daarnet was afgedaald spoorloos verdwenen. Ook bevond hij zich
niet bij het begin van de gang, maar midden erin. Op een afstand van zowat
twintig stappen was er een bocht naar links.
Hij schudde het hoofd. Het koude zweet stond op zijn voorhoofd. Nee, de gang
kon onmogelijk in deze richting doorlopen. Anders had hij naar buiten moeten
leiden.
Steuart ging terug. Maar het gat om weer buiten te komen, vond hij niet.
In zijn vertwijfeling zocht hij op de grond naar zijn eigen sporen. Hopeloos.
Niets dan harde rotssteen, waarop zelfs geen kras was te zien.
Steuart richtte zich op en luisterde aandachtig. Van ergens drong het
zenuwslopende geluid van vallende druppels tot hem door. Hij probeerde te
doorgronden hoe het licht ontstond. Door in gesteente gevat fosfor?
Nee, dat was geen voldoening schenkende verklaring. Daarvoor was het
simpelweg te helder. Hij gaf het op. Stilaan begon hij in te zien dat men de
Duivelsheuvel niet voor niets die naam gegeven had.
Steuart liep door de gang omdat hem niets anders overbleef, en ging om de
hoek. Als aan de grond genageld bleef hij staan. In een nis in de rotsen zat
een geraamte. De beenderen waren bleek en leken wel te zijn afgeknaagd.
Steuart slikte zwaar. Hij moest al zijn moed verzamelen om het geraamte te
naderen. Tenslotte slaagde hij daar toch in en boog zich over de verbleekte
beenderen.
Het afgrijzen steeg hem naar de keel. Rondom de pols zat een totaal onder het
stof bedolven horloge en om de hals hing een ketting. Steuart kende dat
polshorloge naar al de goed, evenals de ketting. Hij droeg ze op zich.
Was dit dan zijn eigen geraamte?

 

Bonar Harlen lag in bed, maar slapen kon hij niet. Hij voelde zich uitgerust.
Misschien had hij nu helemaal geen slaap meer nodig?
Hij dacht aan zijn vrouw Lilly. Wat had zich hier voorgedaan? Het zou
alleszins niet de eerste keer zijn geweest dat ze hem bedroog. Niet altijd
had hem dat even onverschillig gelaten als nu.
De herbergier sloot zijn ogen en dacht aan de Duivelsheuvel. Toen voelde hij
het kontakt. De heuvel leefde sedert zijn bezwering. De magische krachten
waren ontwaakt en Harlen merkte dat er iets niet pluis was. Iemand was in
het labyrinth binnengedrongen, ondanks zijn beveiligingsmaatregelen.
Een misprijzende grijns. De indringen zou er weinig vreugde aan beleven. Tegen
de magische valstrikken zou hij niet opgewassen zijn. Ze zouden hem ombrengen.
Geen benijdenswaardige dood.
De waard richtte zich op en verdrong de gedachten daaraan. Dat waren zijn
zaken niet. Misschien zou hij er zich later mee bezighouden? Hij kon Lilly
en de vreemdeling niet uit zijn hoofd zetten. Een toeval dat de man
uitgerekend op zo'n moment was gekomen?
Hij had de inschrijving in het gastenboek gelezen, onmiddelijk na zijn
aankomst. Een schrijver.
Om niet nader te bepalen redenen werd Bonar Harlen onrustig. Hij stond op
en ging naar het venster aan de voorgevel. Daar beneden stond de gehavende
Ford van de nachtelijke bezoeker.
En toen viel het Harlen op.

 

Steuart wankelde achteruit. Met een zuchtend geluid tastte hij naar zijn
keel. Zijn eigen geraamte?
Hij kon het niet begrijpen, dwong zich naderbij te gaan, nam het horloge in
de hand. Het kostte hem geen moeite om dat vast te nemen. De polsbeentjes
vervielen tot stof.
Steuart reinigde de wijzerplaat en vergeleek. Geen twijfel mogelijk.
Heilige verontwaardiging en woede kwamen in hem op. Hij kon gewoonweg niet
aan de magische verklaring geloven. Iemand haalde een verdomd smerige grap
met hem uit, wilde hem gek maken. Wie? Bonar Harlen, de dorpsherbergier?
Steuart achtte hem tot alles in staat.
"Maar niet met mij!" tierde hij en slingerde het tweede horloge ver van zich
af.
Duidelijk zag hij hoe het dwars door de gang vloog, tegen de rotswand
smakte... en in het niets verdween.
Steuart liep voort, zijn handen hield hij voor zich uit. Een fraktie van een
seconde aarzelde hij. Met bevende vingers tastte hij over de ruwe rotsmuur.
Toen voelde ze geen weerstand meer. Tot aan de onderarmen verdwenen de handen
in de schijnbaar mals geworden rost. Steuart schoof er achteraan. Het volgende
ogenblik ontstond een geweldige zuigkracht die hem voorwaarts trok. De rots
verslond hem als een muil van een hongerig, wild beest. Zijn schreeuw
weergalmde in de rotsgang, maar werd door niemand gehoord.

 

De magische krachten die hij kon opwekken, maakten het hem mogelijk. Bonar
Harlen doorzag de uitzonderlijkheid van deze wagen. Het was alsof de oude
Ford hem met waakzame ogen bespiedde en over hem nadacht.
En toen leek alles weer normaal. De indruk verdween. Een wrakke Ford waarnaan
niets bijzonders was, behalve de weelderige roestbegroeiing over de hele
carrosserie.
Harlen fronste het voorhoofd. Haalde de hogere machten een grap met hem uit?
Hij schudde het hoofd, dacht weer aan de vreemdeling die hij tot nu toe nog
niet gezien had gekregen.
"Met die vent is iets niet in de haak!" mompelde hij bij zichzelf. "Ik kan
gewoonweg niet meer aan een toeval geloven."
Harlen concentreerde zich. Zijn ik riep de zwarte machten op waarmee hij deze
nacht een pakt had gesloten. Het kostte hem moeite om een verbinding tot stand
te brengen. Overdag waren de machten van de duisternis geremd in hun
ontplooiing. Daarenboven hadden ze een zekere vrijheid van handelen
bedongen. Hij was hun meester niet en daar hij ze niet betrok bij zijn denken
en doen, waren ze vanzelfsprekend eerder behoedzaam.
Hij knarsetandde. "Verdomme, jullie moeten! Zend me kracht om het geheim
te ontraadselen."
Ze zonden de kracht. Branderige ogen richtten zich op de Ford: Harlen opende
het venster, boog zich naar buiten.
Ginder, aan de overkant van de licht hellende straat, liep een man. Hij wuifde
naar hem.
Harlen merkte hem volstrekt niet op.
De man verstarde. Het gedrag van de herbergier leek hem meer dan ongewoon.
"Nou begint hij gek te worden", mompelde hij voor zich uit. "Het zal wel
komen door weer een nieuwe minnaar van zijn vrouw."
Schouderophalend liep hij verder en schonk voor de rest geen aandacht noch
betekenis aan het voorval. Hij had wat anders te doen.
Jammer dat hij geen gevoel had voor de magische energieen die Harlen inzette.
Daarmee tastte hij deze wagen af, onderzocht hem, lichtte hem door.
Niets! Hij moest zich vergist hebben.
Harlen gaf het op en sloot zijn venster weer. Hij slofte naar zijn bed.
"Het laatste woord hierover is nog niet gesproken!" zei hij, en het klonk
als een dreigement.
Langzaam kleedde hij zich aan. Voor hij naar bed was gegaan, had hij zich al
grondig gewassen. De smerige verhakkelde kleren zaten al in de vuilnisbak.
Toen hij klaar was, ging hij een laatste keer naar het venster.
"Een schrijver uit Londen. Uitgerekend als bezoeker in een verlaten nest als
Nashville. Dat zullen we nog wel eens zien."

 

Grant was al lang verzadigd. Maar hij at door, in schijnbaar stoicijnse
rust. Daarbij werd Lilly alsmaar nerveuzer.
"Een beetje vlugger!" siste ze.
Poul liet zich niet storen. Hij lette evenmin op de blikken die ze nu steeds
vaker naar de trap wierp.
En toen kon de schrijver niet meer. Hij blies zijn wangen op. "Oef!"
"Nou, hopelijk heeft het gesmaakt!" bromde ze nijdig en kwam naderbij.
Poul maakte afwerende gebaren met zijn beide handen.
"Nou geen gejaag en gedrum, liefje. Dat is schadelijk voor de maagzenuwen.
Zweren en dies meer kunnen daar het gevolg van zijn."
"Als je zo onbeschaamd blijft, zullen de gevolgen er heelwat anders uitzien:
een gezwollen oog en zo!"
Grijnzend schoof hij de borden van zich af. "Ruim maar af. Ik zou weleens
willen weten of jij buiten speeches afsteken ook nog kunt werken."
"Ik kan ook nog wat anders: bijvoorbeeld, jou eruitgooien."
"Nou beef ik echt van de schrik."
Veel te heftig knalde ze de porseleinen borden op elkaar. Gelukkig waren er
geen scherven. Grant keek grijnzend toe. Ze verdween met het eetgerei in de
keuken en keerde terug. Een ogenblik lang aarzelde ze. Poul verroerde ook
niet van zijn plaats, keek haar vol verwachting aan.
Vastbesloten liep ze naar de trap. Poul dacht al dat ze haar man zou roepen.
Maar ze deed niets dergelijks. Lilly vergewiste zich ervan dat ze niet werden
afgeluisterd.
"Nu is het mooi geweest!" Ze zette haar beide armen op het tafelblad. "Je hebt
een kamer gehuurd en je hebt een vorstelijk ontbijt genoten. Bovendien heb
je nog het genoegen gehad om met de dame des huizes te neuken. Daar hoef je
zelfs niet voor te betalen. Eigenlijk een soort klantendienst. En nu tel je
hier op tafel neer wat je ons schuldig bent en maak dat je wegkomt."
"Ik heb het allemaal heel goed gehoord." Grant tikte op zijn polshorloge. "Tot
twaalf uur heb ik gezegd."
"Goed dan, mijn beste kladschrijver. Ik stap nu naar de telefoon en bel de
politie op. Die zal ik vertellen dat je mij hebt lastiggevallen. Bonar hoef
ik er zelfs niet bij te halen. De plaatstelijke smeris zal het als een
voorrecht beschouwen."
"Aha, is hij een van je minnaars en speculeer je op jaloezie?"
Ze kon geen woord meer uitbrengen. Maar lang duurde dat niet. Lilly zette
vastberaden haar lippen op elkaar en beende naar de telefoon. Ze nam de hoorn
van de haak en draaide een nummer.
"Doe dat toch niet, schatje!" zei een stem van de bovenste overloop. "Wie kan
nu zo onbeleefd tegenover een gast zijn?"
De trap kraakte. Harlen kwam naar beneden.
Het was zo stil in de gelagzaal dat je een naald kon horen vallen.
Grant bleef nog altijd op zijn stoel zitten. Zijn hart sloeg een paar kloppen
vlugger. Zijn gezicht was tot een masker verstard.
Hij kaak naar de waard die midden op de trap bleef staan.
"Lilly, toch zeker geen politie in ons onbesproken en eerbare huis!"
Mechanisch legde ze de hoorn weer neer. Rond haar neus zag ze zo groen als
pas ontloken gras.
Voor het ogenblik interesseerde Poul Grant zich maar weinig voor haar. De
waard was hem vanaf het allereerste moment heel antipathiek. Een doorsneekerel
met een aanzettend buikje. Misschien veertig jaar. Voor in de ogen. Ja, dat
was het wat hem voor Grant afstotend maakte. Hij voelde letterlijk het
akelige, het onheilspellende dat van deze man uitging.
Harlen glimlachte. Maar zijn ogen waren niet bij deze glimlach betrokken.
"Goeiemorgen, Mr. Grant! Zo leer ik onze gast toch ook nog eens kennen. Wilde
u langer blijven?"
Automatisch schudde Poul het hoofd. Hij slikte een dikke droge brok door die
zich in zijn keel had gevormd.
"Nee! Het toeval voerde me gisteravond naar Nashville. Ik ben op doorreis."
"Zo, waar wilde u oorspronkelijk dan wel naartoe?"
Harlen was nu helemaal naar beneden gekomen.
Grant haalde zijn schouders op. "Het komt maar zelden voor dat ik een
uitgesproken reisdoel heb. Ik ruk me los van mijn schrijfmachine om een paar
dagen volledige ontspanning te zoeken. Dat kan nog het best wanneer ik zonder
plan wat ronddwaal in het wereldgebeuren."
"Aha, u kreeg gebrek aan inspiratie?"
"Zo ongeveer, Mr. Harlen. Weet u, als een mens geen vaste bestemming heeft,
ziet hij vaak meer en beleeft een heleboel."
"Wat schrijft u dan zoal?"
Grant antwoordde niet meteen. Hij hield zijn gesprekspartner heel scherp in
de gaten.
"Horrorromans!" zei hij nadrukkelijk.
Harlen's reaktie was niet wat hij had verwacht. Zijn glimlach werd nog breder.
"Buitengewoon interessant. En op uw reizen vergaart u dan uw inspiratie. Zo
zegt men toch dat het gaat, nietwaar?"
"Om de waarheid te zeggen, Mr. Harlen, ben ik in werkelijkheid niet zo ruim
begiftigd met fantasie, zeker niet in die mate dat mijn lezers
veronderstellen. Ik verwerk gewoon dingen die ik echt heb meegemaakt in steeds
nieuwe verhalen."
"In zekere mate echte gebeurde romans, he?"
Nu glimlachte Grant. "Eigenlijk het ik u nu al teveel verklapt. Ik zou niet
graag concurrentie krijgen."
"Maar gelooft u dan dat ik met gelijkaardige belevenissen zou kunnen
uitpakken? Nee, Mr. Grant, Nashville is een kleinburgerlijke
landbouwgemeenschap, zonder grote gebeurtenissen. De stromingen van de
wereldgeschiedenis laten hier geen spoor achter. Soms barst hier eens een
heel zwaar onweer los. Voor de rest..."
Zonder enige waarschuwing sloeg Harlen toe. Hij maakte volop gebruik van zijn
magische vermogens. Daarvan bezat hij er een heleboel, anders zouden zijn
bezweringen van de vorige nacht niet gelukt zijn.
En het verbond van de demonen steunde hem - zonder te weten tegen wie en
waarom!
Grant scheen onvoorbereid en hopeloos de mindere te zijn. De samengebalde
magische energie veegde hem ruggelings van de stoel en knalde hem hard tegen
de grond.
Lilly schreeuwde het uit van paniek. Ze maakte aanstalten om hem te hulp te
komen. Maar de moed zonk haar in de schoenen. En bijgevolg drukte ze haar
gebalde handen tegen haar mond.
Harlen sloeg geen acht op zijn vrouw. Met gespreide benen stond hij daar, de
handen uitgestoken. Uit die handen leken bliksemschichten weg te springen. De
lucht knetterde. Hij mompelde onverstaanbare woorden. In zijn ogen rakelde
Satan persoonlijk zijn helse vuur op.
Harlen kwam in beweging, stapte langzaam naderbij, terwijl de tafel zijn
slachtoffer ten dele verborg.
Het gezicht van Grant was van angst vertrokken. Schrik en onnoemelijk
afgrijzen stond erop te lezen.
Zijn kaken maalden, maar er kwam geen woord over zijn bloedeloze lippen.
"Wie ben je en waarom kwam je?" mompelde Harlen, en zijn woorden moesten een
antwoord krijgen. Alle macht lag erin.
"Poul Grant!" hijgde de schrijver. "Ik ben toevallig..."
Zijn stem begaf het. Zijn hoofd viel slap achterover, kwam met een bons op
de vloerplanken terecht. De ogen bleven open. Star als die van een dode waren
ze op het plafond gericht.
Er was geen leven meer in het gekromde lichaam.
"Poul!" Lilly schreeuwde het uit en haar bezorgdheid was groter dan al haar
vrees voor Harlen. "Poul!" Ze kwam toegelopen, wierp zich op de roerloze man.
Geen teken van leven. Lilly snikte wild, schudde de ongelukkige dooreen. Zijn
schouders leken van hout te zijn. Zijn hele lichaam was hard en stijf.
Harlen wachtte af.
Lilly wierp haar hoofd om. Haar gelaat was verwrongen, drukte grenzeloze haat
uit. "Moordenaar!" spuwde ze hem in het gezicht. "Godvergeten zwijn, je hebt
hem vermoord!"
"Je trekt het je blijkbaar nogal aan, he", zei hij ironisch.
Haar vingers klauwden in Poul's kleren. "Wat begrijp jij van die dingen?"
"Ik ben ook eens verliefd geweest. Dat klinkt zonderling, he? En dat is nog
maar tien jaar geleden. Ik haalde je uit de goot en bracht je naar Nashville
om helemaal opnieuw te beginnen. De eerste jaren waren zwaar. De boeren zijn
stug en ongenaakbaar. Het kostte een behoorlijk stuk werk om hun vertrouwen
te winnen en bij hen te horen. Maar we speelden het klaar. Dat dacht ik
tenminste. Tot ik erachter kwam dat jij zo'n beetje je eigen methodes had
ontwikkeld om kontakten aan te knopen en vrienden te winnen. Je liet geen
enkele gelegenheid onbenut, he? Natuurlijk, enkel ongehuwden kwamen in
aanmerking. Alleen al om niet de woede van bedrogen vrouwen op je nek te
krijgen. Ik werd ondertussen paljas nummer ‚‚n, tot iedereen eraan gewend was
dat je een goedkoop hapje bent. Op die manier wordt de felste liefde
getemperd, geloof me."
Lilly had hem laten raaskallen. Zijn toespraak kwam mischien niet op het
gepaste moment, maar hij was al jaren te verwachten geweest.
"Wat moet een vrouw volgens jou doen wier man niet veel tijd voor haar heeft?
Wat heb jij altijd uitgespookt? Nachtenlang was je op stap! Waar? Bij andere
vrouwen?"
"Dat zou je wel willen weten, he?" Hij glimlachte medelijdend. "Je hebt gezien
wat ik met Grant deed. Ik hoefde hem zelfs niet aan te raken. Heb je van het
schouwspel genoten?"
Ze kwam overeind, zag er opeens heel ontdaan uit. "Hoe deed je dat?"
Harlen wees met de kin naar de roerloze gestalte op de grond. "Hij was een
soort demonstratievoorwerp. Deze nacht heeft alles voltooid. Mijn weg is nu
duidelijk afgetekend. De belangrijkste stap heb ik al gezet."
"Wat ben je van plan?"
"Dat zul je wel zien. Tenminste, in het begin. Misschien zal je de rest niet
kunnen beleven."
Ze week achteruit, weg van hem. In haar knaagde de angst als een dier,
pijnigde, geselde haar.
"Je gaat mij ook vermoorden, zoals je met hem deed?"
"Laat dat maar aan de toekomst over, schatje. Het is niet goed alles vooraf
te weten. Dat maakt de zaak nog maar half zo interessant. Trouwens, Grant is
niet dood. Hij zal spoedig weer het licht van de wereld aanschouwen. Waarom
zou ik terwille van hem een moordenaar worden? Als dienaar heeft hij meer
waarde."
"Als dienaar?"
"Ja, Poul Grant zal Nashville verlaten en zich volstrekt niets herinneren wat
niet hoort bij een kort oponthoud in een slaperig dorpje. Om het even waar hij
zal gaan. Als ik hem roep, zal hij daar niet aan kunnen weerstaan en
onvoorwaardelijk gehoorzamen ook al kost het zijn leven."
"Jij duivel!"
"Nee, schat, dat is een al te grote eer! Zo'n grootheid heb ik nog lang niet
bereikt. Maar misschien ligt dat moment toch niet zo heel ver af!"
Een onderdrukt gekreun. Grant.
Bonar Harlen had niet teveel beloofd. De Londense schrijver kwam weer bij.
Vlug boog de waard zich over hem heen en hielp hem overeind. "Alles in orde?"
vroeg hij met valse bezorgdheid.
"Vanzelfsprekend! Waarom niet?"
En Grant scheen zich inderdaad niet meer te herinneren dat hij zopas op de
planken vloer was ontwaakt.
Ontroerd gaf hij Harlen de hand. "Ik ben blij u ontmoet te hebben. Jammer dat
mijn reislust me voortdrijft."
Hij wuifde naar Lilly. "Dank u voor uw gastvrijheid, Mrs. Harlen! Uw ontbijt
kan een mens met een gerust geweten aan anderen aanprijzen."
Hij tikte op zijn horloge. "Dan zullen we maar opstappen, he? Ik wens u nog
een heel goeie dag."
"En wij u een goeie reis!" zei Harlen met een schijnheilige vriendelijkheid.
Lilly was niet in staat ook maar ‚‚n woord uit te brengen.
Poul scheen het niet op te vallen, hij stoorde zich er in ieder geval niet
aan en verliet de gelagzaal. De waard en waardin wisselden een blik. Daarin
was duidelijk genoeg te lezen wat ze van elkaar dachten. Maar Lilly wist dat
ze vanaf nu geen vrijheid meer zou genieten. Er was iets met haar man gebeurd
waarvan ze zelfs de draagwijdte niet kon doorgronden. Alleen haar eigen rol
was betrekkelijk duidelijk. Ze was de slavin van Bonar Harlen.
Nauwelijks had ze dat overwogen, of de deur werd weer opengeduwd. Grant keerde
terug.
En een vonk van hoop lichtte op in Lilly's ogen. Maar al de eerste zin van de
schrijver deed die hoop weer teniet.
"Wat pijnlijk, nu heb ik toch zeker vergeten te betalen!"
Hij haalde zijn portefeuille boven en stapte naderbij.
Harlen lachte. "Er zijn dus nog eerlijke mensen op deze wereld."
"Ik weet niet of u dit eerlijkheid kunt noemen", antwoordde Poul minzaam. "Het
zou weleens kunnen dat iemand mijn nummerplaat heeft gezien en mij de politie
achterna stuurt. Kan ik dat risico nemen?"
Harlen lachte weer. Hij klopte Grant op de schouder. "U bent echt sympathiek.
Alleen maar spijtig dat u niet langer bij ons kunt blijven."
Grant haalde de schouders op en betaalde. Toen nam hij voor de tweede maal
afscheid.
De herbergier ging naar het venster en keek hoe de schrijver ietwat omslachtig
in zijn wagen stapte. Maar toen gehoorzaamde het gevaarte toch nog. De motor
hoestte en loeide. Het duurde nog een poos voordat hij regelmatiger en
rustiger begon te lopen. Harlen bekeek de wagen aandachtig en herinnerde zich
dat hij een ogenblik had geloofd... Hij verwierp de gedachte onmiddelijk weer.
Ook nu hij ditmaal zijn magische krachten inzette, de wagen onderzocht en ook
het denken van Poul Grant doorlichtte, bleef dat zonder resultaat. Grant hield
zich bezig met wat voor hem lag. Bovendien wenste hij dat het onberekenbare
weer het bij wijze van uitzondering eens goed met hem voor zou hebben.
De herbergier mocht tevreden zijn. Hij keerde zich af. Juist reed de
rammelende Ford weg.
Lilly stond nog op dezelfde plaats. "We begrijpen elkaar!" zei Harlen zacht
en ging naar boven.
Hij luisterde aandachtig in zijn kamer. Lilly was naar de keuken gegaan en
hield zich daar bezig.
Ja, ze begrepen elkaar. Lilly zou zich onderwerpen tot op het ogenblik dat ze
een kans zag.
Harlen zou ervoor zorgen dat zo'n kans zich nooit zou voordoen. Hij ging
aangekleed op het bed liggen en sloot zijn ogen. Zijn magisch gescherpte
zintuigen ijlden naar de Duivelsheuvel. Daar was momenteel alles rustig. Hoe
stond het met de indringer? Geen teken van leven meer.
Harlen deed het af met een schouderophalen. Hij zal het niet overleefd hebben,
dacht hij. Dan heeft hij gewoon zijn verdiende straf gekregen.
Toen wijdde hij zich aan zaken die hem belangrijker leken.

 

Grant reed tegen hoge snelheid het plaatsje uit. Opeens was hij erg gehaast.
Pas toen men de huizen van Nashville en vooral de Duivelsheuvel niet meer
kon zien, vertraagde hij. Tenslotte sloeg hij een zijweg in. In de schaduw
van een groepje bomen stopte hij zijn rammelende Ford.
"Verdomme!" riep hij boos uit. "Waar ben je met me naartoe gereden?"
Hij sloeg op het stuur. "Wat is de bedoeling van dit plaatsje waar we niet
gezien kunnen worden? Die verdomde Bonar Harlen. Waarom moet ik blijven
glimlachen als er iets kwaadaardigs aan de hand is?"
Grant duwde de deur van de auto open en stapte uit. Bedrukt liep hij te
ijsberen. De milde lentelucht kon zijn stemming net verbeteren.
"Niet alleen heeft die vent een heel zonderlinge naam, hij heeft ook nog
twijfelachtige gewoonten. Ik had hem een flinke oplawaai moeten verkopen!"
Abrupt bleef hij staan.
"Wat nou weer? Mag ik me niet opwinden? Ik wind me op wanneer en zoveel als
ikzelf wil, heb je dat goed begrepen, stuk Ford?"
Hij werkte zich weer achter het stuur. En nu was hij inderdaad kalmer.
Op zijn gemak leunde hij achteruit. De oude zetel kraakte onder zijn gewicht.
Het was niet de eerste keer dat hij terugdacht aan de manier waarop hij in
het bezit was gekomen van de zonderlinge auto.
Het was al jaren geleden. Als journalist zat hij achter een geheimzinnige
zaak aan. Hij had altijd al een hang gehad naar de geheimen van de magie en
naar dingen waarvoor geen natuurlijke uitleg kon worden gegeven. Daarom ook
was hij volop bezig geweest met voorbereidingen van een reeks artikels over
deze onderwerpen. Hij had er al een klant voor gevonden, een groot
geillustreerd weekblad.
Ja, en toen dat geval. Een vervallen slot dat blijkbaar aan niemand
toebehoorde. Het was niks meer waard - ten hoogste een flinke lading
springstoffen om ruimte te maken voor een nieuw gebouw. De mensen uit de
omgeving deden elkaar de meest ongelooflijke verhalen over dit slot. Niemand
waagde zich eigenlijk dicht in de buurt. Niettemin woonde er iemand. Men
noemde hem Groman.
Grant leerde hem kennen. Een oude, nurkse man, een eenzaat die zich van de
wereld had afgewend. Voor hem moest bezoek van een journalist een waarachtige
sensatie zijn geweest. Wanneer had hij voor het laatst een vreemdeling gezien?
Eerst wilde hij Poul wegjagen. Maar hij bedacht zich.
"Mijn zoon, je bent voor hogere dingen voorbestemd!" verklaarde hij plechtig.
Grant herinnerde zich onvermijdelijk een waarzegster op de vlooienmarkt die
iets dergelijks vertelde aan iedere klant, omdat er haast niemand was die niet
graag te horen kreeg welke onvermoede, reusachtige mogelijkheden en
kundigheden in hem sluierden.
Grant bleef sceptisch.
Groman nodigde hem bij zich uit. Het interieur van het slot paste volkomen
bij de oude man. Water sijpelde van de muren, ratten piepten in hopen afval
en vuiligheid, en alle geuren van de wereld hadden zich verenigd in de
bouwvallige muren - behalve de aangename.
Grant zei tot zichzelf dat een journalist veel moet kunnen verduren om goede
story's te schrijven en beet zijn tanden op elkaar.
Het eerste verschijnsel: nauwelijks was hij het vervallen slot binnengegaan
of het werd buiten donker, hoewel hij de afbrokkelende nuren in de voormiddag
het bereikt.
"Trek u daar maar niets van aan, mijn zoon", zei Groman. "Dat is hier normaal.
Ik woon hier omdat ik boete moet doen."
Grant haalde zijn neus op en dacht: daarom dus!"
"Ik was een dienaar van de duisternis en ging op zekere dag naar meer licht
streven." Theatraal spreidde Groman zijn armen. "Maar die stap zal ik nooit
kunnen zetten, want al te veel gruwelen gebeurden in het verleden uit mijn
naam. De zielen van de verdoemden schreeuwen om wraak. Ze wilden mij, Groman,
en dat maakt me zwak en kwetsbaar. Maar toch kan ik niet uit het leven
stappen. Een Onsterfelijke, wiens weg ook de weg van het kwaad was en die nu
nog enkel het pad der boetvaardigheid kan bewandelen."
Ofwel is die kerel gek, ofwel is er iets niet pluis met zijn verhaal!
constateerde Grant stilzwijgend.
Hij luisterde verder.
"Ja, mijn zoon en nou ben je daar en schijn je mijn lot te zullen bepalen."
Hij zou eerst maar eens moeten beslissen of hij me met jij of u wil
aanspreken, dacht Grant. Hardop zei hij: "Ik, uw lot? Hoe komt u daarbij? Is
er iets dat mij boven de massa verheft?"
"Ja!" beweerde Groman. "Je hebt zekere magische begaafdheden. Bovendien zul
je nooit een slachtoffer van het kwaad kunnen worden. Het kwaad kan jou niet
vernietigen en kan je ook niet tot zijn slaaf maken."
"Hoe komt het dat die eer mij te beurt valt?" Het klonk een tikkeltje
sarcastisch.
Groman ging er zonder erop te letten aan voorbij.
"Daarbij ben je in geen geval een ongewoon mens. De natuur gunt zich zo af
en toe een pretje en..."
"Een van die pretjes ben ik. Ja, Mr. Groman, ik heb het al begrepen."
Maar de oude man praatte ongestoord verder: "... en zorgt voor mensen zoals
jij, Poul Grant. Jullie staan tussen de fronten. Magie is nauwelijks een
middel in jullie handen. Daarvoor ontbreekt jullie de begaafdheid. Maar
de immuniteit verheft jullie uit de massa. Zoals er mensen zijn die immuun
zijn voor hypnose. Ja, magie kan jullie zwaar toetakelen, maar jullie bewaren
daarbij jullie helderheid van geest en beslissingsmacht. Dat wil niet zeggen
dat jullie niet in staat zijn met je met de krachten van het magische te
verbinden. Maar dat moet dan gebeuren in een soort deelgenootschap, als
partners, waarbij de twee delen aan hun trekken komen."
"Nu gaat er mij een licht op, Mr. Groman. U bent heel eenzaam op uw pad van
boetedoening en u hebt een metgezel nodig, nietwaar?"
Groman bekeek hem met zijn heldere ogen waarin de wijsheid van vele eeuwen
lag.
"Je hebt wel een scherpe tong en een brutale mond, mijn vriend, maar dat is
maar een masker opdat men niet zou merken hoe positief je intstelling is. Je
bent van top tot teen een vertegenwoordiger van het goede, ondanks je fouten."
Grant maakte glimlachend een lichte buiging. "Eindelijk ontmoet ik eens iemand
die mijn echte wezen naar waarde schat!"
"Ach, dat kost me niet zo erg veel moeite, mijn zoon, want ik lees in je
gedachten als in een boek."
"Wat zegt u daar?"
"Je hebt geen al te fraaie opvattingen over mij, mijn zoon. Maar dat is te
begrijpen. Alles is nieuw voor je, nieuw en ongeloofwaardig. Het wezenlijke
belangrijke is gezegd. Nu wordt het tijd om tot de daad over te gaan."
Grant was oprecht onder de indruk. De oude man was eigenlijk niet zo
zonderling en had veeleer een wakkere geest. En kon hij echt gedachten lezen?
Groman antwoordde alsof Grant dat hardop gezegd had: "Alleen als jij het wilt.
Het behoort tot je immuniteit dat je een gedachtenblokkade kunt opstellen.
Als je op vertegenwoordigers van het kwaad botst, wees dan op je hoede.
Verberg je gedachten, want het kwaad vindt ook andere middelen om je te
vernietigen. Tegen kogels ben je niet immuun. Als je een pakt met mij sluit,
zal ik wel een massa voor je kunnen doen, maar ook mijn middelen hebben hun
grenzen. In de loop van al die jaren heb ik al teveel macht verloren."
"Ik denk dat je een gedoemde bent, Groman. Eindigt je boetedoening hier en
nu?"
"Nee, ze neemt enkel andere vormen aan. Ik kan niet uit mezelf een strijder
voor het goede worden, ik kan alleen een ander in zijn inspanningen
ondersteunen. Een boetedoening op de manier dat ik ze tot nu toe in praktijk
bracht, blijft in de grond zinloos. Ik verteer mezelf zonder dat ik positief
aktief kan worden. Het gaat erom alles wat ik aan kwaad heb gesticht weer
goed te maken. Geef me deze kans."
Grant was een man van sneller beslissingen. Dat had hij nodig voor zijn
beroep. Als het zo moest wezen, zou hij dus met een zonderlinge oude man
door alle landen trekken in een verheven veldtocht tegen het kwaad.
Groman lachte. Ja, inderdaad. Hij lachte. "Zo zal het er eigenlijk niet
uitzien, zoontje. Het oude lichaam is uitgeput. We hebben het niet meer nodig.
Je weet dat een demon een medium nodig heeft om contact te krijgen met onze
wereld. Ik ben echter een bestanddeel van onze wereld en heb dat dus niet
nodig."
"Zo, en wat ben je nu van zins?"
"Jij hebt een auto."
"Nou, en wat dan nog?"
"Een rammelende Ford."
"Wat kan ik eraan doen dat ik me geen nieuwe kan veroorloven?"
"Dat is ook niet noodzakelijk, zoontje. Mijn specialiteit was het bezielen
van oude voorwerpen. Ik doordrong ze met mijn geest en..."
"Je bent toch niet van plan om...?"
"Toch wel, juist dat ben ik van plan!"
"En je lichaam dan?"
"Rijd weg, mijn zoon, en maak bekend dat je alleen nog maar mijn lijk hebt
aangetroffen. De ouwe Groman heeft zich opgehangen. De gerechtsdokters zullen
vaststellen dat de dood al een week geleden is ingetreden. Dus geen enkel
gevaar voor jou."
"Jij moet weten wat je doet, Groman. Je bent er per slot van rekening oud
genoeg voor. Maar uitgerekend een auto?"
"Waarom niet? Het ding is mobiel en iets beters is er momenteel niet
beschikbaar. In elk geval zal ik deze gevangenis nooit meer kunnen verlaten
als mijn lichaam eenmaal gestorven is."
Grant schikte zich in zijn lot. De jaren verstreken.
"En daarom komt het dat ik zo'n gekke auto heb!" mompelde Grant voor zich uit.
"Wat voor bezwaren heb je daartegen, mijn zoon?" hoorde hij Groman's stem.
"Verdomme, hoe vaak moet ik je nog zeggen dat je me niet voordurend 'mijn
zoon' moet noemen?"
Groman zweeg.

 

Caroll Steuart kon geen verklaring vinden voor haar innerlijke onrust. Het
was al begonnen nauwelijke nadat Doug het huis had verlaten. En nu was het zo
erg dat ze ophield met werken en op een stoel ging zitten. Haar zoon Buddy
kwam binnen. Hij was pas vijftien geworden, groot voor zijn leeftijd,
slungelachtig, zeker niet het figuur van een landbouwer. Toch hing hij aan
zijn beroep, net zoals zijn broer Ernie.
"Ik ben klaar met de stal." Buddy ging zitten. "Wat is er aan de hand, moeder.
Klachten?"
"Nee, ik..." Caroll Steuart brak haar zin af. Haar nerveuze handen streken
steeds opnieuw over haar schort. Ze had een zeldzaam leven achter zich. Het
was haar aan te zien. Haar handen droegen sporen van hard werk, haar gezicht
was gegroefd en getaand door het weer. Maar ze bekloeg zich nooit. Werken was
haar hele leven. Nietsdoen hade ze altijd al verafschuwd, net zoals haar man.
Zeker, de grote liefde was al lang verwaterd en had plaats gemaakt voor louter
gewoonte, maar ze konden het goed met elkaar vinden. En dat was, naar haar
mening, de hoofdzaak.
"Zeg het me, moeder", vroeg Buddy.
Caroll schrok op uit haar gedachten. "Ik ben rusteloos, maar ik weet niet
waarom. Een naar voorgevoel."
Buddy maakte een afwijzend gebaar. "Jij en je bijgeloof. Zorg maar dat vader
er niets van te horen krijgt. Anders houdt hij weer een van zijn preken. Je
weet dat hij alleen gelooft in wat hij met zijn eigen ogen kan zien, en dat
vind ik maar goed ook. De afwisseling van werk en weinig vrije tijd,
bitterheid en genoeg is ree‰l. Dromen mogen dan nog hun eigen waarde hebben,
ze mogen onze realiteit en onze zin voor realiteit niet bederven."
Caroll trok grote ogen. Voor een vijftienjarige sprak Buddy vaak een beetje
te volwassen naar haar zin.
Buddy sloeg zich op de dijen dat het kletste. "Bange vermoedens hebben over
het algemeen heel natuurlijke oorzaken. Als iets waaraan we vanouds gewoon
zijn ook maar een tikkeltje verandert, maakt dat ons al nerveus zonder dat
we de samenhang begrijpen. En dan doet zich iets voor en geloven we dat we
het van te voren hebben gezien."
"Ik wilde maar dat je gelijk had, Buddy." Caroll Steuart haalde diep adem. De
woorden van haar zoon misten hun uitwerking niet. Ze werd vervuld van nieuwe
kracht.
"Het gaat om vader. Hij was vanmorgen zoals altijd, nors en slecht geluimd.
Anders ken ik hem in de vroege uren van de ochtend trouwens niet. En nu ben
ik bang terwille van hem."
Buddy lachte eens hartelijk en gaf haar een paar troostende tikjes op haar
schouder. "Als hij voor het middageten thuis komt, zul je zien dat je je
vergist hebt." Hij draaide zich om en ging naar buiten.
Lang bleef hij daar niet. Opeens duwde hij de deur weer open, zijn gezicht
krijtwit.
"God, vader!" zei hij met trillende stem.
Caroll had het gevoel dat er zich een ijskoude hand om haar hart legde.
"Wat...?" Haar stem weigerde alle dienst. Ze had al haar kracht nodig om Buddy
naar buiten te volgen.

 

De rots verslond hem. Steuart's kreet brak af. Hij viel voorover en kon er
niets tegen doen. Hij stak zijn handen naar voren, maar die vonden geen
houvast.
En toen stootten ze tegen een harde weerstand. Doug Steuart botste tegen een
ruwe oppervlakte. Hijgend bleef hij liggen. Duisternis omgaf hem, verhinderde
dat hij zich kon orienteren.
Kreunend draaide hij zich op zijn rug. Het kreunenn weergalmde met een
griezelige echo.
Eerst en vooral controleerde hij zijn ledematen. Alles was nog heel. Alleen
wat schrammen door de val.
Steuart richtte zich op en zocht tastend zijn omgeving af. Rots, ook daar waar
hij vandaan gekomen was.
Mijn God! dacht hij.
Was het deze gedachte die de blauwe stralenkrans voorbracht die secondenlang
boven zijn lichaam spookte?
Ik raak steeds dieper in dit onderaardse labyrinth. Er is geen ontsnappen
mogelijk. Wie hier eenmaal in gevangen zit, zal ten onder gaan.
Zuchtend kwam hij overeind. Hij kreeg het steeds moeilijker met de duisternis.
Welke duivelse machten hielden hem hier gevangen?
Doug zag zijn wereldbeeld ineenstorten. Hij was een realist die altijd en bij
iedere gelegenheid zijn realisme tegenover anderen predikte.
Maar is niet alles ree‰l wat men beleeft? Irree‰l blijft het zolang men het
zelf niet kent. Maar alles wat mogelijk is, past in het kader van de
natuurwetten, en tenslotte ook magische verschijnselen. Ze hebben eigen
wetmatigheden en spreken slechts in schijn de natuur tegen.
Dergelijke overwegingen stelden hem weer gerust. Hij verloor tenminste een
deel van zijn angst.
Onzekerheid brengt meer angst voort dan de kennis van de dingen, dacht hij
verder. Ik kan wat ik hier meemaak, niet uitleggen. Maar ik mag het niet
negeren, anders brengt het mij om. Ik moet me bij de feiten neerleggen.
Steuart was wel geen ontwikkeld man, maar de veelgeroemde boerensluwheid die
hem eigen was, getuigde van een onweerlegbare aangeboren intelligentie.
En hij had er verstand van om zich aan te passen als dat vereist was!
Hij zocht zich tastend een weg langs de kale, met kloven en spleten bezaaide
rotswand. Hij moest heel voorzichtig zijn, want hij vroeg zich af wat hem
in de duisternis allemaal te wachten stond.
Plotseling ontmoetten zijn voeten een weerstand. Hij bleef staan, bukte zich
langzaam. Zijn handen zochten. De weerstand had de hoogte en vorm van een
trede.
Sporen van bewerking.
Steuart's gedachten wervelden rond in een kringetje. Hij dacht aan de verhalen
die men elkaar vertelde over de Duivelsheuvel en die hij altijd als onzin van
de hand had gewezen. Wat was er waar van geweest?
Zoals zo vaak! dacht hij met enig berouw. Verbeelding is halve waarheid. Dat
is al van toepassing op de meeste legendes. Al die jaren ben ik een dwaas
geweest. Maar kan men mij dat kwalijk nemen? Om zijn gezond verstand te
bewaren, moet men wantrouwig blijven tegen alles wat niet in het wereldbeeld
past. Alleen zo kan men de zin voor het wezenlijke bewaren.
Ja, de boer Doug Steuart was wel een heel bijzonder exemplaar van zijn soort.
Consequent leefde hij volgens zijn eigen filosofie en hij gaf ze met dezelfde
consequentie door aan zijn zonen.
Geen wonder dat hij in het dorp doorging voor een buitenbeentje.
En deze buitenstaander aanvaardde het feit dat iemand hier treden in de rotsen
had gehouwen.
De onderaardse gangen waren langs natuurlijke weg ontstaan. Natuurgewels had
ze gemaakt en had ze daarna verschoven. En toen waren er hier mensen
doorgedrongen en die hadden de hoogte verschillen door middel van trappen
overbrugd. Wat hadden ze voor de rest nog gedaan?
Doug's hart klopte een beetje sneller. In vroegere tijden diende de
Duivelsheuvel voor magische bezweringen. De koning gebood de stopzetting
ervan. Dat was een historisch feit. En wat lag er nog achter verborgen?
Niemand wist iets af van dit labyrinth. De samenzweerders van destijds hadden
gezwegen tot in het graf.
En omdat de mensen van de koning er niets over wisten, slaagden ze er ook niet
in om de gevolgen van het magische doen en laten volledig uit te roeien.
Het was verbazingwekkend met wat voor gemak dergelijke gedachten bij hem,
de aarts-scepticus, konden ontstaan.
Hij beklom de trap en geraakte, zoals te verwachten was, in een hogergelegen
voortzetting van de gang. Hier wenste hij dat hij terug in het bezit zou
komen van het magische licht dat hem aan het begin van de weg had voorgelicht.
Hij ging tastend verder, in bange verwachting van wat op hem afkwam. Want ‚‚n
ding was hem duidelijk: er was iets dat de magische krachten had opgewekt,
ze opnieuw had geactiveerd, anders zou hij hier niet zijn binnengeraakt. Doug
koesterde zware verdenkingen tegen Bonar Harlen. Hij herinnerde zich het
woeste onweer en de schijnbaar brandende heuvel.
Dat heb je goed gedaan! Al zijn haat richtte zich nu tegen de herbergier. Ik
ben benieuwd wat voor verrassingen je nog voor me hebt klaargelegd.
Nauwelijke had hij dit gedacht of hij bleef gechrokken staan. Zijn opmerkzame
oren hadden een gerucht opgevangen!
Stappen!
Ze kwamen dichterbij!
En toen zag Steuart een flakkerend lichtschijnsel dat rusteloos langs de
rotswanden danste. En in de schijnsel merkte hij dat er voor hem uit een
vertakking van de gang lag, er ontstonden daar verschillende gangen. Dat
gebeurde zo kronkelend dat hij onmogelijk kon vaststellen uit welke van de
gangen de vreemdeling naderde.
Het licht werd helderder. Het walmen van een toorts. Hijgende adem.
Een ijskoude tocht sloeg Steuart in het gezicht, drong door tot merg en been,
en deed hem huiveren.
Een gezicht. De oogholten waren zwart. Het licht van de fakkel vertekende
de gelaatstrekken, deed ze onwerkelijk schijnen.
Op een afstand van maar drie stappen ging de vreemdeling langs hem heen,
zonder acht op hem te slaan.
De gang lag opnieuw in duisternis gedompeld.
Steuart had de grootste moeite om wat orde te brengen in zijn tollende
gedachten, want een zekere herkinning begon zich in hem vast te bijten: de
vreemdeling en hij hadden als twee druppels water op elkaar geleken.
Hij was zichzelf tegengekomen!

 

Steuart slikte zwaar. Hij verdrong zijn angst en probeerde zich de
opeenvolgende ligging van de gangen te herinneren. En hij nam de richting van
waaruit de andere gekomen was.
Hij telde de stappen. Toen moest hij zijn doel bereikt hebben.
Gelukt!
Voorzichtig werkte hij zich verder, zonder te weten waarheen.
De gang liep in een zachte helling omhoog, werd na een paar stappen smaller.
De bodem was betrekkelijk glad.
En toen verbreedde de gang zich tot een eerder grote holte. Hoe groot de grot
wel was, stelde Steuart pas vast toen hij met zijn voet tegen een losse steen
stootte. Het geluid weergalmde hol, als in een zaal.
Een zaal in de rotsen!
Het middelpunt van de Duivelsheuvel? Hadden hier de belangrijkste bezweringen
plaatsgevonden, driehonderd jaar geleden?
Steuart kon het alleen maar vermoeden. Hij ontwaarde een zacht gloeiend punt
dat hem naderde.
Pas toen hij op slechts weinige stappen genaderd was, zag hij de inzinking in
de bodem. In deze uitdieping rustte een gloeiende kern. Het gloeien gaf een
indruk van agressieviteit, en het werd vanuit geheimzinnige krachtbronnen
gevoed.
Bij wijze van proef nam Doug een steen op en wierp hem naar beneden. De steen
bleef in de gloed kleven. Een gesis. In een ommezien werd hij verhit. Hij
begon ook te gloeien, smolt, om zich te verenigen met de lavabol.
Doug hapte naar lucht als een vis op het droge. Hij had intussen al zoveel
meegemaakt dat hij zich eigenlijk door niets meer liet verbazen.
Hoe was het schijnsel hier voor hem uit te leggen?
Niet toevallig dacht hij weer aan Bonar Harlen. Hij was er nu van overtuigd
zich in het middelpunt van de magische cultus te bevinden. De energie van de
gloedkern was van magische aard. Ze werd gevoed vanuit het reservoir van de
andere wereld.
Doug beet knarsend zijn tanden op elkaar. Hij keek rond. Op de een of andere
manier moest hij erin slagen om die gloed te benutten. Vastberaden trok hij
zijn jasje uit en wrong het tot een stevige streng. De spits daarvan hield
hij in de gloed. Onmiddelijk begon het te branden.
Het speet hem wel voor het verlies van een nog uitstekend kledingstuk.
Maar nu had hij tenminste iets om zijn weg te verlichten.
Met de gelegenheidsfakkel in de geheven rechterhand liep hij dwars door de
zaal, in de richting vanwaar hij was gekomen.
Hij liep door de gang, bereikte de vertakking, ging verder. Eerst toen dat
gebeurd was, trof het inzicht hem als een zweepslag.
Hij had inderdaad zichzelf gezien, zichzelf met de fakkel!
Zijn adem ging zwaar. Hij dwong zichzelf uit alle macht om verder te gaan.
Tot de gang ten einde was. Een doodlopende gang.
Moest hij terugkeren?
Maar toen overlegde hij: ik ben mijn eigen ik tegengekomen. Hier beneden
hebben de gewone begrippen niet de minste betekenis meer. De wetten van tijd
en het tijdsverloop schijnen wel op hun kop te staan. Maar waar is mijn tweede
ik gebleven? Die kwam niet terug, dus moet er zich hier ergens de een of
andere uitweg bevinden.
Hij tastte langs de wanden.
En toen besefte hij voor de tweede keer binnen betrekkelijk korte tijd dat de
rotsen hem opslokten.
Ditmaal was het erger. Hij verloor zijn houvast. Zijn noodfakkel slipte uit
zijn hand. Hij stapte op een steile helling. Samen met allerlei losgeraakt
gesteente begon hij een razendsnelle afdaling. De stenen scheurden zijn kleren
stuk, en niet alleen zijn kleren. Iets sloeg hard tegen zijn schedel en de
slag ontnam hem het bewustzijn.
Zijn laatste gedachte gold het geraamte dat hij aanvankelijk had gevonden.
Zo ben ik dus gestorven!
Zwarte duisternis nestelde zich in zijn hoofd en doofde het uit.

 

Hij ontwaakte. Na hoelang?
Ik heb het overleefd! dacht hij in een onmogelijke mengeling van vreugde,
triomf en ontsteltenis.
Rondom hem was er licht. Dat kende hij toch! Hij opende zijn ogen en
verdraaide zijn hoofd.
De rotsgang waarin hij zich oorspronkelijk had bevonden. Zo ongeveer op
dezelfde plaats?
Nee, het geraamte ontbrak.
Steuart kwam moeizaam overeind. Al zijn ledematen deden pijn. Vooral in zijn
hoofd voelde hij pijn, daar leek wel een bijenkorf te zoemen. Hij betastte
zijn hoofd en vertrok zijn gezicht van pijn. Een buil. Die voelde warm aan,
en vochtig. Bloed!
Ik moet zien thuis te komen! Maar hoe?
Wanhoop die in hem opwelde, hem doordrong als een sluipend gif. Hij had veel
moed nodig om zijn zelfbeheersing niet te verliezen. Hoelang moest deze
nachtmerrie nog aanslepen?
Omdat hij daarmee al herhaaldelijk succes had geboekt, begon hij de muren af
te tasten. Hij was er niet volstrekt zeker van, maar dit hier scheen de plaats
te zijn vanwaar hij in het labyrinth was terechtgekomen.
Er was een punt waar de rots ietwat week aanvoelde. Zijn zoekende vingers
gleden verder en schoten in de leegte.
Klaar! Hij had hardop kunnen juichen. Angst voor de aantrekkingskracht had
hij niet.
Op het laatste moment dacht hij er echter aan dat hij weleens langs de steile
helling van de heuvel kon beland zijn. Dan zou hij geen stap verder zijn.
Maar dat bleek niet het geval te zijn.
Steuart stelde vast dat hij zich in het midden van vochtige, modderig ruikende
aarde bevond. Als een gek werkte hij zich er doorheen en kwam zo buiten.
Hij kon het nauwelijks geloven, stond op en zoog de frisse ochtendlucht in
zijn longen. Wat een weldaad.
Alles leek onveranderd. Er was dus niet al teveel tijd verstreken.
Steuart volgde de weg tot zijn tractor. Al gaande werd hij gewaar hoe
uitgeput hij was, uitgeput en geestelijk aangeslagen. Anders zou hij wat hij
had meegemaakt hebben afgedaan als een nare droom.
Hoe moest hij deze geschiedenis geloofwaardig maken voor zijn gezin? Ze
zouden hem voor een leugenaar houden. Want hij had zijn gezin juist in die
zin opgevoed: tot realistisch ingesteld wantrouwen!
Het had geen zin. Hij moest het anderen uitleggen. De Duivelsheuvel vormde
een gevaar. En ook Bonar Harlen. Misschien was hij niet echt te bewerker van
de opnieuw ontwaakte negatieve krachten. Maar in ieder geval wist hij ervan.
Dat was niet meer te loochenen.
Steuart vervloekte het toeval dat hem in deze affaire had betrokken. Maar er
was geen weg terug.

 

De tractor tufte het neerhof op. Van deze afstand zag Steuart er meer dood
dan levend uit.
Met een gorgelend geluid greep Caroll naar haar keel. Buddy liet haar ter
plaatse en snelde naar de tractor.
Doug stuurde hem in de richting van de huisdeur. Maar hij remde toen Buddy
voor hem stond.
De schuur die ze als werkplaats gebruikten, ging open. Nieuwsgierig stak
Ernie, de zeventienjarige boerenzoon, zijn hoofd naar buiten. Hij was juist
bezig een waterpomp te herstellen. In technische aangelegenheden toonde hij
zich zeer begaafd. Maar toch was hij, zoals zijn broer Buddy, van plan om boer
te worden. Samen met hun ouders bestuurden ze een van de grootste
landbouwbedrijven van de omgeving. Dat ze daar tenslotte in slaagden was
alleen te danken aan het uitstekende rationaliserings- en organisatietalent
van hun vader. Zijn bedrijf was een model van uiterst modern beheer op basis
van economische noodwendigheden.
"He!" riep Ernie geschrokken uit en ook hij kwam toegesneld.
Steuart viel bijna uit het zadel van de tractor. Zijn zonden ondersteunden
hem.
"Doug!" krijste Caroll, en :"Ik wist het, ja, ik wist het"!
Niemand sloeg acht op haar woorden. Ze brachten hem naar het huis. Caroll
volgde.
"Naar de keuken!" zei Doug met krakende stem.
"Ik moet iets onder mijn achterste krijgen. Liefst een stoel."
Ze deden wat hij vroeg en lieten hem voorzichtig neer op een stoel.
"Verdomme, wie heeft jou dat aangedaan?" bromde Ernie. Hij balde zijn
rechtervuist.
"Geen reden om je op te winden." Doug wenkte zwakjes dat Ernie kalm moest
blijven.
"Een ongeval?" vroeg Buddy. Het klonk naief.
"In de verste verte niet!" Steuart haalde diep adem. "Als ik jullie het
verhaal tot in alle details vertel, lachen jullie me vast en zeker uit. Daarom
alleen maar de belangrijkste, wezenlijke feiten: ik zag in alle vroegte de
dorpsherbergier Bonar Harlen."
Zijn blik zocht Ernie. "Jij kent hem beter dan ik. Doe maar niet alsof. Ik
weet dat je al vaak bij hem bent geweest. Mijn zoon draagt zuur verdiende
centen naar het huis van zo'n nietsnut en leegloper. Nou, het blijft jouw
zaak als je mijn opvoeding op die manier in de praktijk brengt. Een zekere
mate van vrijheid moet ieder van jullie hebben. Eh... ik zag dus Bonar Harlen
uit de richting van de Duivelsheuvel komen en ik volgde zijn sporen. Met
zijn blote handen had hij aan de voet van de heuvel een put gegraven. Alles
wees erop dat hij dat voor het zware onweer had gedaan. Ik kroop dus in het
gat en belandde in een onderaards labyrinth. Ja, daar staan jullie van te
kijken, he? De heuvel is uitgehold als een Zwitserse kaas. Ik heb er geen
idee van wat Bonar Harlen daar had te zoeken. In ieder geval heb ik het een
en ander moeten doorstaan tot ik eindelijk weer de weg naar buiten vond."
Hij sloot zijn ogen en leunde achteruit. Hij fronste het voorhoofd, wat erop
wees dat er hem nog iets te binnen was geschoten.
"Verdomme!" riep hij uit en trok zijn ogen weer open. "Het heeft er een tijdje
naar uitgezien dat ik de weg naar buiten nooit zou vinden. En nou ben ik hier
en kan ik het jullie allemaal vertellen. Als ik het allemaal nog eens overzie,
dan krijg ik meer en meer de indruk dat alles door iemand van een afstand
werd geleid. Vanaf het moment waarop ik in het labyrinth terechtkwam. Iemand
heeft een spel van kat en muis met mij gespeeld en heeft me dan laten
ontsnappen. Waarom?"
Geen van zijn toehoorders begreep wat hij bedoelde.
"De telefoon!" Steuart stak zijn hand uit.
Buddy liep de vestibule in en bracht het toestel. De draad was lang genoeg.
Doug nam de hoorn af en vormde een nummer.
"He, dat is toch onze buurman Red Davidson!" riep Ernie uit. "Wat wil je van
hem?"
Doug bleef zijn zoon het antwoord schuldig. Hij wachtte tot er iemand opnam.
"Goddank, Red, jij bent het!"
Red Davidson was verrast.
"Wat is er aan de hand, Doug? Jij lijkt me volkomen over je toeren!"
Ze waren allesbehalve vrienden, Doug Steuart en Red Davidson. Steuart was niet
erg geliefd, maar men had wel achting voor hem. Ruzie met de buren was er
nooit. Van Doug was men een correcte houding gewoon.
"Jij kent Bonar Harlen?"
Een aarzelend antwoord. "Ja, waarom?"
"Kun jij je voorstellen dat die vent een pakt met de duivel zou sluiten?"
Davidson lachte een beetje onzeker. "Zo'n vraag, en dan nog wel uit jouw
mond, Doug? Zeg eens, wil je mij voor de gek houden?"
"Luister, Red, ik heb in de vroege uurtjes de waard van de Duivelsheuvel zien
komen. Hij moet daar de nacht hebben doorgebracht."
"Wat zeg je?"
"Je hebt me maar al te goed verstaan. Ik ken jullie toch. Er was niemand in
het dorp die niet alle deuren en blinden vergrendeld heeft, om dan door een
klein spleetje en vanuit schijnbare veiligheid naar de Duivelsheuvel te
gluren. Ik heb de spanningen ook wel gevoeld die gisteren de sfeer verpestten,
maar ik wijtte het allemaal aan de voortekenen van het onweer. Nu weet ik
wel beter: Bonar Harlen was als enige daarbuiten. Hij was niet bang. En ik
vraag me af: wat heeft hij daar gedaan?"
Een poosje zei Red Davidson geen woord. Doug vreesde al dat zijn buurman had
opgelegd.
Maar dat was niet zo. Davidson schraapte eens flink de keel voordat hij
eindelijk antwoordde: "Ik ken je al heel lang, Doug. In de tijd toen je vader
nog leefde en de leiding had over de boerderij, gingen we naar dezelfde
school. Ik weet dat je zowel leugens als leugenaars haat. Daarom mijn vraag:
wat is de bedoeling van dit telefoontje?"
"Mijn bedoeling is dat je de waarheid verneemt, Red. Kom zo gauw mogelijk
hierheen. Misschien ben je nog vlugger dan de dokter. Ik ben gaan kijken naar
wat die herbergier op de Duivelsheuvel heeft uitgespookt, en ik ben tijdelijk
de gevangene van de heuvel geweest. Als door een wonder ben ik aan een
dodelijke nachtmerrie ontsnapt."
Het kraakte aan de andere kant van de lijn. Davidson had gewoonweg opgelegd.
Steuart keek naar de hoorn in zijn hand.
"Hij heeft het gesprek onderbroken, die goeie ouwe Davidson. En toch zal hij
komen. Daar ben ik van overtuigd. Hij zal eerst met zichzelf overhoop liggen
en niet weten wat hij moet doen. Maar daar zijn ook nog zijn nieuwsgierigheid
en zijn bijgeloof. Ik heb de goeie gebeld. Hij zal de zaak aan het rollen
brengen."
Nu was Ernie's geduld ten einde.
"Wat is hier in godsnaam aan de hand? Wanneer ga je ons wat meer vertellen?"
Doug keek hem aan. "Zoon, ik kan je geen details geven. Het is beter zo.
Je mag het beeld dat je totnutoe van je vader hebt gevormd niet verliezen.
Mijn wereldbeeld werd wel niet geschokt in de loop van de laatste uren, maar
het heeft een belangrijke correctie ondergaan."
Hij stond zonder hulp op.
"Het gaat erom een onvoorstelbaar gevaar af te wenden, en wij moeten het
probleem aanpakken."
Drie stappen deed hij. Toen stortte hij ineen.
Toen ze zich over hem heenbogen, stelden ze vast dat hij zijn bewustzijn
had verloren.
Alle drie vroegen ze zich af wat Doug Steuart had beleefd. Wat kon een man
als hij zo tot in de ziel aangrijpen?
Caroll hield zich niet langer bezig met deze vraag. Ze belde de dokter op.

 

"Als Bonar Harlen degene is die hij lijkt te zijn, moeten we hem vernietigen!"
constateerde Poul Grant.
"Volkomen juist!" verklaarde Groman.
"En waarom, in godsnaam, zijn we dan als gekken weggereden en verstoppen we
ons hier als oude wijven? Dat is lafheid in het aangezicht van de vijand."
"Nee, een juiste beoordeling van de vijand. Kijk eens, Poul, de zaak is toch
volkomen duidelijk: Bonar Harlen wordt nu in slaap gewiegd door het gevoel
in veiligheid te zijn en hij meent jou in de hand te hebben. Laten we hem
toch in die waan laten!"
"En wat kopen we daarvoor? Moeten we soms nog verder voor hem op de loop?"
Groman speelde eindelijk open kaart. "Wat mij betreft, is hij wantrouwig."
"Hoezo?"
"Je weet, Poul, dat ik niet voor niets deze vermomming heb gekozen. In de
gestalte van een ouwe man zou ik zeker meer de aandacht getrokken hebben. Zo
echter komt niemand op de gedachte dat die ouwe rammelende Ford een
belangrijke machtsfactor betekent. Men concentreert zijn aandacht op jouw
persoon."
"Waar stuur je op aan?"
"Bij Bonar Harlen was in onvoorzichtig. Ik was met zijn persoon bezig. En toen
kwam hij aan het venster staan en merkte dat er met mij iets niet in de haak
was. Het lukte me daarna wel om me af te schermen zodat hij geen verdere
aanduidingen meer ontdekte, maar zijn vage argwaan bleef. Dat alleen toont al
dat we hem niet mogen onderschatten."
"Maar door hem met rust te laten komt de zaak er ook niet beter voor te
staan!" viel Grant uit.
"Dat is niet juist. Bonar Harlen is niet onze eigenlijke tegenstander. Hij
betrekt zijn ongelooflijke kracht uit een andere bron. We moeten er alles op
zetten om het kwaad bij de wortel uit te roeien. Anders bewijzen we enkel dat
we te zwak zijn. Jij hebt je rol in het cafe-pension uitstekend gespeeld.
Laten we dat in ons voordeel benutten."
"Wat ben je van plan?"
"Uit de gedachten van Lilly heb ik kennis gekregen van de zaak van de
Duivelsheuvel. Haar man staat daarmee in verband. Het was me natuurlijk
onmogelijk zijn gedachten af te tappen, maar ik heb toch een kleine theorie
opgebouwd. We zouden die heuvel eens van wat meer nabij moeten gaan bekijken."
"Goed. Akkoord!"
Voor Grant was de dialoog daarmee afgelopen. Groman startte zijn motor. Grant
kruiste de armen voor de borst. Hij vertrouwde op het magisch versterkte
orienteringsvermogen van Groman. Niet voor niets was hij deze weg ingereden.
Grant vergiste zich niet. De wagen vertrok. De handrem was als vanzelf
afgezet. Ook de versnellingen werden automatisch bediend.
De Londense schrijver voelde zich een passagier en liet zich rondvoeren.
Tegelijkertijd keek hij heel aandachtig uit het venster.
Er was geen levende ziel te bekennen.
De weg was slecht. Groman zuchtte en kreunde in de wering, hoewel hij uitweek
voor iedere kuil.
"Ze zouden hier wel eens wat mogen aan doen!" knorde hij. "Het zou me niet
verbazen als een van mijn assen het begaf. Ik ben per slot van rekening geen
tractor."
Grant grijnsde breed, maar onthield zich van ieder commentaar.
De veldweg eindigde bij de zoom van een woud. Nu werd de weg wel smaller, maar
aanmerkelijk beter. Dat zou misschien kunnen liggen aan het feit dat hij
minder werd gebruikt. Tractoren hadden het wegdek minder gehavend.
"Is het nog ver, Groman?" wilde Grant weten.
"Laat me met rust, ik moet me op de rit concentreren!"
Grant grijnsde nog breder en liet zijn partner zich uitsloven.
De woudbodem steeg lichtjes. Door de boomkruinen zag Grant al gauw de top van
de heuvel opdoemen. Het woud spreidde zich over hem uit als een groene mantel
en eindigde pas aan de andere kant, aan de voet van de heuvel.
Een mantel met veel gaten! dacht Grant en herinnerde zich de nachtelijke
brand.
Groman stopte.
"Wat nu?"
"Er is geen weg verder naar de top van de heuvel. Dus moet je uitstappen en
te voet verder klimmen."
Grant zette een knorrig gezicht op. Ook dat nog!"
Groman wist dat Grant niet graag te voet ging. Zonder gezicht kon hij helaas
niet grijnzen. Dat speet hem.
Grant duwde het wagenportier open.
"Nou, goed dan! Hoewel, met je magische krachten zou je gerust een handje
mogen uitsteken."
Hij stapte uit.
"Dat zou te gevaarlijk zijn", zei Groman en Poul hoorde zijn stem rechtstreeks
in zijn hoofd. Iemand anders zou niets gehoord hebben.
"We zitten hier echt goed. De heuvel leeft in de magische zin van het woord."
Grant luisterde in zijn eigen ik. Ja, magische invloeden waren niet in staat
vat op hem te krijgen als hij zich ertegen verweerde, maar toch voelde hij
hun aanwezigheid.
Wat Groman beweerde, was juist.
Grant sloeg het portier dicht. "In orde, roestemmer. We zullen het geheim van
je identiteit niet op het spel zetten. Ik ga alleen."
"Als je me nog ‚‚n keer roestemmer noemt, zeg ik weer zoon tegen jou!" dreigde
Groman.
Grant antwoordde er niet op. Hij liet de wagen achter en begon de heuvel te
bestijgen.

 

Zijn vermoeden was juist geweest. Het woud omsloot niet de hele heuvel. Overal
waren er kale ruimten, waar de naakte rotsgesteenten te voorschijn kwamen.
Onaangenaam stil was het. Zelfs geen briesje ruiste in de boomtoppen.
Grant werd een begin van kippevel gewaar op zijn rug. Heel de sfeer herinnerde
hem aan de beruchte stilte voor de storm.
Onwillekeurig ging hij sneller lopen. Er was zelfs niet de geringste
aanduiding van een pad. Alsof de heuvel al in eeuwen niet meer beklommen was.
Geen wonder dat men het de Duivelsheuvel noemde! dacht hij. De mensen uit de
streek schijnen er een heidense eerbied voor te hebben. Wel, we zullen zien of
die gerechtvaardigd is, of niet.
Het donker gapende gat van een holte doemde voor hem op. Grant bleef staan
en haalde diep adem. De klauterpartij was erg afmattend.
Nieuwsgierig naderde hij de put. Schuin viel het licht van de zon erin.
Niettemin was het binnen volledig duister. Alsof er daar iets was dat de
zonnestralen verslond.
Het duurde seconden totdat zijn ogen gewend waren aan het duister.
De holte was leeg. Poul Grant stapte erin.
Achter hem leek een zwart gordijn neer te vallen dat het uitzicht naar buiten
volledig afschermde. Tegelijkertijd voelde Grant de drang om verder te gaan.
Het kostte hem weinig moeite om zich daartegen te verzetten. De aanmaning
bleef, maar Grant deed het het tegenovergestelde. Hij bleef bij de ingang en
orienteerde zich.
Buiten het woordeloos bevel scheen er hier niets te zijn. Zelfs een dier zou
dit hol niet als zijn nest hebben uitgekozen.
E‚n stap waagde Grant nog.
Het geestelijke bevel won sprongsgewijze aan felheid.
Grant fronste afkeurend het voorhoofd. Ja, de heuvel leefde, al was het dan
alleen maar in de magische zin van het woord. Onvermoede krachten doordrongen
hem. Maar die krachten schenen naar buiten toe geen werking te hebben. Iets
schermde ze vakkundig af. Wat?
De Londense schrijver zag geen gevaar voor zijn persoon. Het magische bevel
bracht hij zonder meer terug op een automatische valstrik. Het deerde hem
niet.
Zijn ervaringen volgend, tastte hij de wanden van de holte af. Aan de
achterkant deed hij dat uitermate intensief. Tegelijkertijd schermde hij zich
af tegen magische invloeden. De camouflage van een ingang zou hij vrijwel
zonder problemen hebben gevonden.
Maar er was er geen!
Schokschouderend wendde Grant zich af. Hij was ervan overtuigd dat er eens
een toegang tot het binnenste van de heuvel geweest moest zijn. De
aanwijzingen in die zin konden niet over het hoofd gezien worden. Maar
aardverschuivingen hadden de toegang lange tijd geleden afgesloten. Hier
raakte hij niet verder.
Hij ging weer naar buiten. Het stilzwijgende bevel verdween, evenals het
zwarte gordijn. Een normale holte in de wand van de heuvel.
"Nee!" mompelde Grant. "Hier is toch wel het een en ander niet normaal.
Groman, je hebt je in geen geval vergist."
Hij ging verder, drong op naar de top van de heuvel.
De bomen werden hier spaarzamer en zagen er ietwat ongezond uit. Ze waren
verschrompeld en knoestig. Zandige grond schemerde doorheen het mos.
Op de top zelf was het nog het ergste. De bomen staken hun kromme en schots
en scheef gegroeide takken armetierig de hoogte in. Vaak zagen die takken er
eerder uit als verkrampte knokenvingers. De bast van andere bomen leken
monsterachtige tronies te verbergen.
Grant voelde zich opeens geobserveerd. Hij kon niet vaststellen vanwaar het
kwam.
Voorzichtig stapte hij verder, daarbij aandachtig de bodem met zijn blikken
aftastend.
Zo vond hij de valstrik. Die bevond zich midden op de heuveltop. Enkele
knoestige bomen op de top waren door de bliksem gespleten. De grond was enkel
in schijn glad en ongerept. Dankzij het hypergevoelig waarnemingsvermogen
ontdekte Grant echter de gevaarlijke rotskloof. Loodrecht drong die door tot
het binnenste van de berg.
Met zijn voet tastte Grant over de zandige grond om niet verrast te worden.
Opdat niet een deel van de bodem zou losraken en hem met zich in de diepte
zou trekken.
Hij bereikte de kloof. Als hij zich niet tegen het visioen verweerde, werd
de afgrond onzichtbaar.
Hij boog zich voorover. Diep beneden hem gloeide er iets. Het was te ver weg
opdat hij het nauwkeuriger had kunnen bekijken en zijn oorzaak te bepalen.
Het zag eruit als de diepte van een werkende vulkaan. Alleen was het
aanzienlijk kleiner.
De schrijver legde zich plat tegen de grond om geen risico's te lopen, en
schoof zijn hoofd nogmaals over de kant van de kloof.
Pas toen hij zijn hoofd naar onderen boog, ontdekte hij de waarheid: alles
ging uit van de gloed. Die gloed zelf werd gevoed door energieen uit de
andere wereld. Op dit punt vonden ze een overgang in deze wereld. Iemand had
een deur voor ze geopend - in ieder geval slechts op een kier.
Bonar Harlen?
Grant twijfelde er niet aan. Had Harlen eenpakt gesloten? Dat zou ook de
verklaring zijn waarom deze energieen er niet in slaagden om uit de heuvel
weg te breken. Moesten ze Harlen dienen?
Ja, hij moest het medium zijn dat deze onvoorstelbare krachten opriep
naargelang hij er behoefte aan had.
Grant kreeg het warm en koud tegelijkertijd. Ze zouden wat uitgelokt hebben
als ze rechtstreeks tegen Harlen waren opgerukt! Zelfs wanneer ze erin
geslaagd zouden zijn om Harlen te vernietigen, dan zouden ze
hoogstwaarschijnlijk de dwang hebben opgeheven die de energieen aan deze
plaats bond. Ze zouden zijn vrijgekomen en de aarde hebben onderworpen.
Het werd aan Grants verbeelding overgelaten zich de gevolgen daarvan voor te
stellen.
Hij schoof achteruit en ging in kleermakerszit zitten.
Verbluft schudde hij het hoofd. Een zaak paste niet in zijn concept: waarom
waren de machten van het kwaad eigenlijk dat pakt met Harlen aangegaan?
"Ik zie het al", gromde hij. "Ik ben veel te veel aangewezen op vermoedens.
Het wordt tijd dat ik wat meer informatie vergaar."
En wie zou daarvoor beter in aanmerking komen dan de een of andere inwoner
van Nashville die goed op de hoogte was van de plaatselijke legendes?
Grant moest Groman vragen wat hij daarvan dacht. Hij had zich wel van hieruit
met zijn partner in verbinding kunnen zetten, maar dat hield een risico in
dat hij niet kon lopen.
Grant sprong overeind. Hij liep in een grote bocht rondom de kloof.
Wee hem die in het binnenste van de heuvel verzeild! dacht hij.
Hij ging zo ver tot hij een overzicht kreeg van het kleine plaatsje.
Een dalkom, omgeven door heuvels. De Duivelsheuvel was daar de hoogste van.
Daarom ook had men van zijn top het beste uitzicht.
Een schilderachtig, vreedzaam panorama in de opgaande ochtendzon.
Van deze afstand zag men de mensen niet die nu met hun gewoon dagelijk
werd bezig moesten zijn.
Maar niet allen deden dat. In Nashville stond een onbehaaglijke spanning naar
het kookpunt te pruttelen.
Op de een of andere wijze werd Grant het gewaar, want het hing samen met deze
heuvel.
Nadenkend keerde Grant zich om en keek naar de kloof. In zijn overwegingen
lag ergens een foute redenering geborgen, of op zijn minst een leemte. Hij
kon er maar niet opkomen wat het kon zijn.
Duidelijk voelde hij de uitstraling die de heuvel omgaf en die hij ook al in
de wagen had waargenomen. In dit aura veranderde nu iets, alsof er toch
energie was die uitweg vond. Dat viel de machten van het kwaad niet
gemakkelijk.
De schrijver schudde het hoofd.
Ook daarover moest hij dringens met Groman spreken.
Onmiddelijk begon hij de afdaling. Hij keek gespannen uit naar de mening van
zijn wel heel ongewone auto.

 

Bonar Harlen trof zijn voorbereidingen. Met dat doel was het noodzakelijk
Nashville tijdelijk te verlaten. Hij ging naar beneden in de gelagzaal en
bracht zijn vrouw op de hoogte.
Lilly zette grote ogen op. Maar ze zei niets, keerde zich zonder commentaar
van hem af en begaf zich opnieuw naar de keuken.
Bonar Harlen volgde haar.
"Je weet hoe je je te gedragen hebt, Lilly!" zei hij bars. "Hoewel ik wegga,
blijven mijn zinnen bij jou. Ik zal ieder verraad merken en ik zal je ervoor
bestraffen. Jouw gedachten liggen voor mij alsof ze gedrukt stonden in een
open boek."
Ze keerde hem de rug toe. Harlen voelde haar angst. Ja, hij zou zich op haar
kunnen verlaten.
Bij uitzondering, dacht hij er hatelijk bij. Hij ging naar de garage.
In feite ben jij de schuld van alles, Lilly. Jij hebt me tot een hoorndragende
hansworst gemaakt. Mij bleven alleen mijn magische studies. En nu werpen die
hun vruchten af.
Hij startte de wagen en stuurde hem door de open poort. Twee boerinnen liepen
voor hem over de weg. Hij wuifde naar hen. Ze beantwoordden zijn groet niet.
Bonar Harlen was niet erg geliefd bij de vrouwen van het dorp. Dat zou kunnen
zijn omdat hun mannen een groot deel van de tijd in zijn kroeg doorbrachten.
Harlen kon daar alleen maar mee lachen. Hij reed zijn wagen het dorp uit. De
dichtstbijgelegen stad van iets of wat omvang waar hij zekere inkopen wilde
doen, lag op dertig mijl afstand. Hij reed traag. Hij was volstrekt niet
gehaast, nu niet meer.

 

De arts kwam voor Red Davidson, de buurman van de Steuarts. Doc Owen Hewson.
Doug Steuart was ondertussen weer tot bewustzijn gekomen. Hij lag in bed en
had het moeilijk zijn gedachten te ordenen.
"Hoe voel je je?" vroeg zijn jongste zoon Buddy.
"Hebben jullie de dokter geroepen?"
"Die komt juist voorgereden!" riep Ernie, de oudste zoon, van bij het venster.
Steuart's blik kruiste die van Caroll, zijn vrouw. Ze nam zijn hand in de hare
en drukte ze.
"Jij moet iets verschrikkelijks meegemaakt hebben, Doug. Waarom wil je het
ons niet vertellen?"
"Omdat ik ervoor gezorgd heb dat niemand in dit huis gelooft in de machten
van de magie!"
En bij die vage uitlatingen liet hij het. Ernie snelde naar buiten om de
dokter tegemoet te gaan. Een minuut later keerde hij terug met Owen Hewson.
"Je ziet er inderdaad maar pips uit!" luidde het commentaar van de nogal
zonderlinge dokter.
Zijn haar was grijs geworden. Hij woonde in het buurdorp en sprak in de
vertrouwelijke vorm met de meeste landbouwers, omdat hij ze meestal al van
kindsbeen kende.
"Het lijkt wel alsof je onder een op hol geslagen paard terecht bent gekomen."
"Iets in die aard was het!"
Doc Hewson stuurde iedereen naar buiten. Toen sloeg hij de deken achteruit.
"Iets gebroken?"
"Nee, anders zou ik niet zo goed de weg naar huis hebben gevonden."
"Wat is er gebeurde?"
Doug had al goed overwogen wat hij zou zeggen.
"Ik heb in het binnenste van de Duivelsheuvel een holenlabyrinth ontdekt en
was zo onvoorzichtig het zonder werktuigen of hulpmiddelen te betreden."
Doc Hewson trok de wenkbrauwen op. "Een labyrinth?"
"Ik klauterde wat rond in de omgeving en ben erin gegleden. Een hellevaart,
neem dat van me aan. Was blij dat ik de uitgang weer vond."
"Weet iemand daarvan?"
"Ik heb Red Davidson op de hoogte gebracht. Hij zal waarschijnlijk op weg
hierheen zijn. Hij zou zeker al hier zijn als hij niet zo sceptisch was."
Doc Hewson verrichtte de gebruikelijke routineonderzoeken. "Ja, je beenderen
zijn onbeschadigd gebleven. Je hebt nog geluk bij een ongeluk gehad. Die buil
op je hoofd ziet er on ieder geval niet goed uit."
"Ik raakte bewusteloos. Waarschijnlijk een van de rollende stenen die me
heeft getroffen."
"Heb je je daarna onpasselijk gevoeld?"
"Daartraks ben ik opnieuw van mijn stokje gegaan."
"Hersenschudding!" constateerde de arts. "Goddank niet erg. Maar je niet een
poosje in bed blijven."
"Hoe lang?"
"Normaal gezien drie weken."
"Dat is te lang."
"Zeg dat maar tegen je gedeukte kop, niet tegen mij. Voor wonderen kan ik niet
instaan. En je hebt mijn voorschriften na te leven, begrepen?"
De doc verzorgde de schaafwonden en de buil. Toen zocht hij zijn spulletjes
weer bijeen.
Er werd aan de deur geklopt. Steuart wierp een vragende blik op de arts.
Hewson knikte naar hem.
"Binnen!" riep Steuart.
Ernie deed open. "Red Davidson is er, pa. Kan hij...?"
De dokter stond op.
"Ja, dat kan hij. Ik was toch klaar om weg te gaan. Moet alleen nog even met
je moeder spreken zodat ze goed op onze patient kan passen."
Davidson ontmoette hem bij de deur. De buurman groette vriendelijk, maar de
geneesheer gromde en bromde maar wat terug. Dat was zo zijn manier van doen.
Voor hem schenen de mensen alleen maar van belang te zijn als ze behandeld
dienden te worden. Gezonde lieden telden niet mee.
Davidson bleef bij het voeteneind van het bed staan. Hij zag er zenuwachtig
uit.
Steuart stuurde zijn gezin nog maar eens de deur uit. Toen vertelde hij Red
Davidson alles. Niet het geringste detail van zijn avontuur sloeg hij over.
Toen hij klaar was, bleef het heel stil in de slaapkamer. Davidson nam eerst
onuitgenodigd een stoel en ging naast het bed zitten.
"Wat denk je ervan?" vroeg Steuart bang.
"Het klinkt als een verhaal van een lulhans en een opschepper. Dat ik in magie
geloof, hoeft nog niet te betekenen dat ik een lichthoofdige sul ben."
"Waarom zou ik zoiets uit mijn duim zuigen? Wat heb ik daaraan?"
"Juist, en vooral dat maakt me schichtig." Davidson legde zwaar zijn hand op
Steuart's schouder. "Ik geloof je, buurman. Vooral omdat uitgerekend jij over
dingen spreekt die al wat je totnutoe als jouw mening verkondigd hebt
tegenspreken. Voor jou was de legende van de Duivelsheuvel voorheen baarlijke
nonsens. Het ziet ernaar uit dat die legende thans in vervulling zal gaan. We
hebben het vannacht allemaal gevoeld. Wist je dat gisteren de derde eeuw
verstreken is? Of beter gezegd, vorige nacht?"
"Sinds de bende van die toenmalige duivelaanbidders werd vernietigd?"
"Ja, Doug. Volgens de legende ontwaken de duivelse krachten om de eeuw. Ze
snakken ernaar eindelijk de weg naar deze wereld te kunnen vinden. Iemand
moet echter de poort voor hen openen. Anders slagen ze niet in hun opzet. Zou
Bonar Harlen het gedaan hebben?"
"Je hoeft jezelf daar niet van te overtuigen, Red. Ik heb het zelf meegemaakt.
De machten van de Duivelsheuvel zijn geactiveerd."
Davidson stond op. "Er ligt een kans voor het grijpen om het bewijs te vinden.
Bij Bonar Harlen zelf!"
"Dat is te gevaarlijk", wierp Steuart tegen. "Wie weet tot wat hij nu allemaal
in staat is."
"We moeten het erop wagen, Doug. We hebben niks te verliezen. Wanneer we ons
gedekt houden, zal Harlen ons vernietigen. Driehonderd jaar geleden slaagden
de mannen van de koning erin om op het laatste ogenblik de machten van het
kwaad de weg te versperren. Maar ze konden niet alle gevolgen uitschakelen.
Zoals je al terecht het vermoed, lag dat aan hun onwetendheid over de ware
omstandigheden. Tot nu toe vermoedde niemand iets van het labyrinth."
"Ik..."
"Jij blijft hier in bed. De rest is jouw zaak niet meer. Ik breng mijn beste
vrienden en kennissen op de hoogte en ik zal die Harlen aan de tand voelen.
Als het al niet te laat is, zullen we overwinnen. Wij weten meer van magie
dan jij!"
Daar kon Steuart niet doof voor blijven. Hij keek Red Davidson na toen die
even later vertrok. Daarbij werd hij bekropen door een beklemmend gevoel van
machteloosheid.

 

Hijgend bereikte Grant zijn wagen.
"Oei!" kreunde hij, "dat was even een flink stukje werk."
"Doe niet zo kleinzierig", berispte Groman hem. "Een man als jij. Zo'n geringe
inspanning zal je toch niet dadelijk knock-out zetten."
"Een geringe inspanning?" echode Poul Grant verbluft. "Sjouw jij die verdomde
heuvel maar eens op en af. Niets dan onbegaanbaar terrein en... Ach, laten we
daarover zwijgen."
Hij bracht Groman op de hoogte van de dingen die hij had kunnen waarnemen.
Groman luisterde ingespannen.
"Dat klinkt niet zo best", zei hij uiteindelijk.
"Wat kan ik eraan doen dat ik een slechte verhaaltjesverteller ben? Ik zou er
beter een flinke roman van maken."
Groman lachte. "Nou, je hebt tenminste je gevoel voor humor bewaard. Maar,
luister goed. Het is niet ongevaarlijk zo maar recht naar het dorp te rijden.
We moeten voorzichtig zijn. Onze sterkte ligt daarin dat niemand ons verwacht.
We zullen ons tegen de magie van Harlen afschermen. Alleen op die manier maken
we een kans."
"En als hij ons toevallig tegenkomt?"
"Dan hebben we pech gehad."
"Jouw humor is kennelijk beter dan de mijne. Ik kan daar in ieder geval niet
mee lachen."
"Doe dan een bruikbaar voorstel."
"Eerlijk gezegd had ik meer van jou verwacht, Groman."
Grant klemde zich achter het stuur.
"Maar goed, laten we vertrekken."
"Natuurlijk nemen we niet de gebruikelijke route langs de landweg. Ook moeten
we de wegen tussen Nashville en de Duivelsheuvel mijden. Daarmee is een
onaangenaam toeval in belangrijke mate uitgeschakeld."
Grant antwoordde daar niet op.
Daar Groman het stuur niet overnam, startte hij de motor zelf en reed weg. De
weg was te smal en liet niet toe dat de wagen gekeerd werd. Poul Grant was
verplicht een omweg te maken.
Nog voor Harlen Nashville bereikte, voelde hij dat er zich iets had
voorgedaan. Het centrum van de spanning was zijn huis. Maar hij trok er zich
niets van aan. Met de volgeladen wagen wilde hij niet voor zijn herberg voor
de dag komen. Eerst moest hij van zijn lading af zien te komen.
"Jullie zullen allemaal nog wel eens staan kijken!" bromde hij. Daarmee
bedoelde hij niet alleen de bewoners van Nashville en zijn ontrouwe vrouw,
maar ook de boosaardige machten met wie hij een pakt had gesloten.
Hij reed rond Nashville. Toen reed hij in de richting van de Duivelsheuvel.
Zijn bestemming was het gat in de grond van waaruit hij zich in de morgen
had vrijgegraven.
Met de wagen kon hij er niet vlakbij komen. Hij stopte zijn auto en opende de
koffer. Tevreden bekeek hij de dingen die voor hem ongemeen kostbaar waren.
"Driehonderd jaar geleden hebben jullie een kijkje op de wereld gekregen. Het
contact werd verbroken. Intussen is er een heleboel veranderd. Ja, jullie
zullen behoorlijk paf staan."
Met deze woorden begon hij uit te laden. Er waren verschillende houten kisten
bij. In schreeuwende kleuren stond erop: 'Danger!'. Normalerwijze zou hij die
dingen nooit hebben gekregen. Hij had zijn magische krachten ter hulp moeten
roepen.
Bonar Harlen sleepte de eerste kist naar het gat. Hij had daar geen moeite
mee, er leken onvermoede krachten in hem schuil te gaan.
"Steun me maar!" mompelde hij kwaad. "Jullie zullen me helpen om jullie de
genadeslag te geven."
Hij schoof de kist in het gat en liet de andere volgen. Bevrijd van de zware
last liet de vering van de wagen een zacht gekreun horen.
Toen Harlen alles in het gat had weggestopt, nam hij een spade op en
verbreedde de toegang. Nu was het gemakkelijker voor hem. Hij klom over de
kisten en sleepte ze dan de een na de ander dieper in de holte.
Hem kwam het labyrinth anders voor dan Doug Steuart. Hij werd niet het
slachtoffer van magische drogbeelden. De rotsgang, die achter de ingang
begon, was niet verlicht. Met groot gemak schermde Harlen zich af. De machten
van het kwaad gaven hem in het pakt daar zelf de middelen toe. Ze zouden ook
niet in staat zijn om het geheim van de kisten te ontraadselen. Ja, ze zouden
ze zelfs niet waarnemen.
Het zou allemaal gebeuren zoals Harlen het wilde.
Hij verdeelde de kisten strategisch voor een zo groot mogelijke uitwerking
binnen het labyrinth. Daarna werkte hij nog zowat een half uur zeer
ingespannen. Steeds weer probeerden de magische krachten van het labyrinth
hem te bespioneren. Een kleinigheid voor hem om dat te verhinderen.
Toen hij de heuvel verliet, was hij ten zeerste ingenomen met zichzelf.
Hoewel hij heel goed wist dat hij nog maar een deel van de vereiste
inspanningen had geleverd. De grootste moeilijkheid stond hem nog te wachten.
"Maar tenslotte heb ik een heel jaar ter beschikking. En daarbij komt dat ik
daar slechts een klein deeltje nodig heb", zei hij bij zichzelf.
Een toevallige waarnemer van de gebeurtenissen zou nauwelijks hebben kunnen
vermoeden wat achter dit alles schuilging.
Slechts ‚‚n persoon was volledig op de hoogte: Bonar Harlen zelf. En dat was
zijn hoogste troefkaart.
Hij nam plaats in de wagen.
"Zo, nu heb ik tijd voor jullie!" zij hij opgekikkerd.
De laatste tijd had hij de gewoonte aangenomen in zichzelf te spreken. Een
gevaar zag hij daar niet in.

 

Nadat Davidson was weggegaan sliep Steuart in. Zijn gezin liet hem met rust.
Steuart had een eigenaardige droom. Zijn geest ijlde door onbekende ruimten
en zalen. Ze waren vervuld van licht, en dat licht leefde. Het produceerde
draaiende en wentelende schaduwen die zich op hun beurt vervormden tot
monsterachtige grimassen en dan weer vervloeiden tot niets.
Hij schrok er niet van, het leek wel alsof hij dergelijke lelijke maskers
gewoon was.
De waanzinnige reis eindigde uitgerekend in het labyrinth. Iemand hield zich
daarbinnen op. Hij zag hem wel niet, voelde echter zijn aanwezigheid.
Die iemand bewoog zich heel zelfverzekerd, liet zich door niets bij zijn werk
storen.
Wat deed hij eigenlijk?
Doug kon het niet vaststellen, hoewel hij zich inspande. Dat maakte hem
nerveus. Nu voelde hij zich toch als in een nachtmerrie.
Wie kon het zijn? Bonar Harlen?
Het labyrinth produceerde stemmen. Doug zag zichzelf boven de gloedkern
zweven. Nu kwam heel de onderaardse gangenbouw hem niet meer als schrikwekkend
voor. Langzaam gleed hij dieper. Hij verheugde zich zonder meer over de
ervaring. Duidelijk was de onvoorstelbare hitte te voelen die zelfs stenen
kon doen smelten.
Hem deed ze niets.
De aanraking vond plaats. Doug zag zichzelf door de poort tot een andere
wereld. Het licht was er weer, omgaf hem. Daarachter ontwaardde hij verre, in
de mist gehulde heuvels. Reusachtige schaduwen dreven hem voorbij. De bodem
daverde en beefde. Een oerkreet die hem door merg en been ging.
"Wat is er met hem?" vroeg een nerveuze stem.
"Ik weet het niet. Hij gehoorzaamt niet zo best aan onze wil. We moeten hem
wegsturen."
"Is het gelukt?"
"Niet zoals we hadden gewenst. De magie heeft op aarde andere wetten dan
hier."
Een van de gigantische schaduwen boog zich over Doug. Hij voelde zich klein
en breekbaar, en dat was hij in zekere zin ook.
Een gezicht. Nee, niet die van een mens. Een monster met een enkel rood oog,
dat intensief gloeide. Zoals de gloeikern in de onderaardse grot.
Doug keek ernaar als louter toeschouwer. Hij gaf zich volkomen over aan de
gebeurtenissen, zonder de trots op te brengen zich tegen deze elementen te
verzetten.
Het licht werd teruggedrongen, het contact met de gloed werd verbroken.
Doug's geest zweefde weer hoger, boven de inzinking, door een enge rotskloof
naar de top van de heuvel. Boven maakte hij halt. Nog altijd hoorde hij de
stemmen, maar hij verstond niet meer wat ze zeiden.
Onmiddelijk daarop ontwaakte hij. De droom was volledig in zijn geheugen
geprent en hij voelde een grote verwondering. Maar toen verzonk de herinnering
aan de droom in een zee van vergetelheid.
Steuart draaide zich op zijn andere zij en sliep weer in, dit keer zonder te
dromen.
Het was hem onmogelijk de zin van zijn eigenaardige droom te doorgronden. Het
interesseerde hem ook niet uitermate.

 

Lilly huilde. De tranen biggelden over haar wangen, vernielden haar fraaie
make-up. Het liet haar onverschillig, ze dacht ononderbroken aan haar man
en voelde haar in haar hart.
Deze morgen werkte ze alsof ze pers‚ het hele huis moest poetsen. Dat deed ze
alleen om niet onophoudelijk aan haar situatie te moeten denken.
Pas toen de onverwachte gasten met geroep en gebons op de deur van zich lieten
horen, werd haar aandacht door het lawaai getrokken. Ze ging naar beneden, de
gelagzaal in.
Ze waren met zijn vieren. Red Davidson, die betrekkelijk weinig naar de
herberg kwam, had zich tot hun aanvoerder opgeworpen. Ze gedroegen zich als
een troep samenzweerders.
"Op dit uur zijn we gesloten!" zei Lilly Harlen nors.
"Voor iedereen?" wilde Davidson weten.
Ze knikte ernstig. "Voor iedereen", bevestigde ze.
"We zouden je man graag spreken."
"Waarover?"
"Luister, Lilly, we zijn hier niet bezig met een vraag en antwoord spelletje.
We laten ons ook niet afpoeieren en wat we Bonar te zeggen hebben, zeggen
we hem liever zelf."
Jullie komen op het verkeerde moment. Bonar is er niet."
"Waar is hij dan heen?"
"Vraag dat aan hem als hij terugkomt."
"Dat zijn we van plan ook."
Red Davidson gaf de anderen het voorbeeld. Demonstratief trok hij een stoel
bij en ging er schrijlings op zitten.
Lilly zag het afkeurend aan. Ze speelde met de gedachte het viertal er met
geweld uit te zetten. Maar zij alleen tegen vier volwassen mannen?
Ze hoefde er niet lang over na te denken, haalde de schouders op en wendde
zich af.
"Ook goed. Blijf waar jullie zijn. Maar laat het alsjeblieft niet te lang
duren."
"Misschien is er hier wat te drinken?" vroeg een van hen.
"Jullie krijgen niets. Dat is het reglement van het huis. Buiten kun je onze
officiele openingsuren lezen."
Daarmee was voor Lilly de aangelegenheid voorlopig afgehandeld.
De vier ongenode gasten bleven inderdaad. Ze maakten het zich gemakkelijk.
E‚n keer keek Lilly naar hen. Red Davidson speelde met een gewijd kruis. Pas
nu viel haar op dat ze allemaal hun zakken hadden volgestopt met allerlei
voorwerpen. Dat gaf haar te denken.
"Nou, ik ben toch wel eens benieuwd!" zei ze stilletjes en trok zich
voorzichtigheidshalve terug.

 

Poul Grant reed niet naar de stad, maar naar een hoeve. Hij had onderweg een
wegwijzer gezien. Het leek te gaan om een betrekkelijk groot landbouwbedrijf.
"We zijn kennelijk op de goede weg", liet Groman zich horen.
"Wat bedoel je?"
"Denk aan de belevenis op de Duivelsheuvel. Wijst dat er niet op dat er nog
iemand is buiten Bonar Harlen die de energie aftapt?"
"Ja, maar ik verzet me tegen die gedachten. Het heeft geen zin."
Ze bereikten hun bestemming. Naast de brede oprit hing een bord. Poul Grant
las de naam: Doug Steuart.
"En jij denkt dat het wat te maken heeft met deze Steuart, Groman?"
"We zullen zien." Groman hield zich op de vlakte.
Grant overlegde: wat is er met hem? Kan hij de gedachten van de bewoners niet
van hieruit aftasten?
"Niet voor het hoofdgebouw!" raadde Groman plotseling aan. "Stop verder naar
links, anders worden we gezien."
Aha! dacht Grant.
Hij volgde de raad op. Het was al een erg zeldzaam feit dat Groman niet zelf
het besturen van de wagen overnam. Was hij met iets anders bezig?
Grant moest die vraag intensief gedacht hebben. Groman ontving ze ook.
"Ja!" antwoordde hij gewoonweg. "Het is me onmogelijk om de gedachten van
Doug Steuart af te tappen. Er is iets anders dat de hand boven hem houdt. Maar
ik heb interessante zaken vernomen van zijn familie. Doug Steuart was in het
labyrinth en moet daar heel wat hebben doorstaan. Met zijn gezin heeft hij
er echter niet in detail over gesproken."
"Dan is de hele zaak klaar als een klontje!" Grant's stem klonk hees. "Hij
is een dienaar van het kwaad."
"Juist daarvan ben ik nou niet zo sterk overtuigd, Poul! Steuart heeft een
hersenschudding en je weet dat dit zijn beinvloedbaarheid nog verzwaart. Zelfs
overdadig alcoholgebruik op het beslissende ogenblik kan een belangrijke hulp
zijn. Ook waanzin maakt immuun."
"Weet ik uit ervaring", bromde Grant sarcastisch.
"Nou, wie is het die daar nu weer zo lichtgeraakt reageert?"
"Ik zeer zeker niet. Maar het zou wel heen nuttig en mooi zijn eindelijk eens
iets over je verdere plannen te vernemen."
"Een zekere Red Davidson heeft met Steuart gesproken. Het ziet ernaar uit dat
de bewoners van Nashville van plan zijn zekere initiatieven te nemen."
"Dan moeten we ons haasten. Heb je ook meer kunnen te weten komen over de
Duivelsheuvel?"
"De steuarts houden zich intensief bezig met de legende." Groman vertelde hem
alles wat hij wist.
Het volstond opdat ze zich een duidelijk beeld konden vormen. Grant vatte
plotseling een verdenking op. Nog had die verdenking slechts vage omtrekken.
Maar het overtuigde hem ervan dat er inderdaad snelheid geboden was. Ze
moesten naar het dorp.
Onderweg wisselden ze geen woord meer met elkaar.

 

Harlen parkeerde de wagen voor de herberg. Hij zag dat men op hem zat te
wachten. Maar dat was hem al van tevoren duidelijk geweest. Via zijn vrouw
was hij ten dele op de hoogte.
Met de zekerheid vanuit het venster in het oog te worden gehouden, ging hij
naar het huis. De deur werd voor hem geopend. Daar stond Lilly.
"Bezoek voor jou!" zei ze, volkomen overbodig. Haar ogen vlamden.
Was er iets dat Harlen over het hoofd had gezien? Dat leek ze tenminste aan
te nemen.
Lilly maakte plaats. Hij gleed langs haar heen en betrad de gelagkamer.
Davidsonmet zijn metgezellen. Harlen glimlachte vriendelijk.
"Wel, wel, en wat hebben jullie op het hart?"
"Een bescheiden vraagje!" Davidson had zoals de anderen zijn handen diep in
de zakken gestoken.
"Vraag maar op, Red."
"Was je vannacht in de Duivelsheuvel?" Met opzet had hij in en niet op de
Duivelsheuvel gezegd.
Harlen reageerde anders dan verwacht. Hij lachte schaterend.
"Ja, dat was ik. Wie heeft me gezien?"
"Dat heeft geen belang. Die persoon is niet hier."
Bonar Harlen las het niettemin in hun gedachten: Doug Steuart.
Hij was dus niet om het leven gekomen, maar was erin geslaagd er weer uit te
komen. Alle achting voor zo'n dapper staaltje. Harlen voelde oprechte
bewondering voor de boer.
"En waarom niet?"
"Hij is verhinderd. Maar het gaat eigenlijk alleen om jou, Bonar. Wat heb
je in de Duivelsheuvel uitgespookt?"
"Ik heb de kringloop gesloten en de magische krachten gewekt!" gaf Harlen
onomwonden toe. "Ik ging zelfs een pakt met ze aan, een magisch pakt."
Hun ogen werden opengesperd en hun monden vielen open over zoveel oprechtheid.
"En waarom?" vroeg Davidson schaapachtig. "Waarom heb je dat gedaan?"
"Ik wil macht, rijkdom, aanzien. Is dat niet de sterkste drijfveer in het
leven van een mens, naast de drang tot zelfbehoud? En ook die is daar nauw
mee verbonden. Dat zullen jullie nog wel ondervinden."
"Daarmee is het eruit!" Davidson haalde plotseling zijn gewijde kruis boven.
Harlen's ogen vraten er zich letterlijk aan vast.
Ook de anderen toonden wertuigen van de Witte Magie.
"Jij hebt jezelf toegewijd aan het kwaad, Bonar Harlen. Dit hier zijn de enige
wapens die daartegen kunnen helpen. Ze zullen je vernietigen."
Lilly Harlen werd zo wit als een doek. Ze trok zich terug tot aan de trap.
Daar bleef ze staan, niet in staat haar blik af te wenden van de scene.
Medelijden had ze niet met haar man.
Een gekreun welde op uit Bonar's keel. Hij stak de armen uit. Vlammen
kringelden uit zijn vingertoppen, maar botsten tegen de magische bescherming
van de vier mannen.
Als een gesloten front naderden ze hem.
Harlen kwijlde. Vonken schoten als bliksemstralen uit zijn ogen, raasden
knetterend in de ruwe vloer van de vestibule, deden bijna een vuur ontstaan.
Maar de bescherming van de Witte Magie doofde het vuur.
"Geef het op, Bonar Harlen!" zei Davidson bezwerend. "Er is geen uitweg voor
jou. Probeer je te ontdoen van het pakt als dat nog kan. Alleen zo kun je
overleven. Nu kunnen de machten van het kwaad je niet meer helpen."
Ze gingen uit elkaar, vormden een halve cirkel.
Harlen zag zelf in dat zijn magische krachten het moesten afleggen. Hij
draaide zich om, wilde de vlucht nemen.
Maar de invloed van de Witte Magie was al te groot.
De vier sloten bliksemsnel de kring en hielden hem verder de gewijde symbolen
voor.
Enger en enger werd de kring.
Voor Harlen was er geen ontvluchten meer bij. Hij worstelde met zichzelf. Zijn
lichaam knetterde alsof het onder stroom stond. Er dreef een regen van vonken
over hem weg. Zijn gelaatstrekken vertrokken zich tot een afschuwelijke
tronie. Uit alle porien van zijn huis stroomde nu een violet licht, deed hem
innerlijk opbranden. Hij verouderde zienderogen en binnen weinig seconden.
De vier kenden geen erbarmen, dwongen Harlen op de knieen.
Kreunend zonk hij neer. Daarbij kwam een walm uit zijn mond.
Lilly zag het allemaal en sidderde als een espeblad in de wind.
Ze kon niet meer rationeel denken.
Moest dat haar man zijn?
Harlen kon zich niet meer overeind houden. Hij, of wat er van hem over was
gebleven, viel op de grond. Overal stak het gebeente uit. Hij leek alle
mogelijke energie te hebben verbruikt. Hij had het gezicht van een stokoude
man. Zijn haar verkleurde snel tot wit en viel met bosjes uit.
"Bonar!" zuchtte Lilly.
Davidson maakte er definitief een einde aan en drukte de stervende het kruis
hard tegen het voorhoofd.
Op dat ogenblik gebeurde het ongelooflijke, het absoluut onbegrijpelijke.
Binnen enkele frakties van een seconde wijzigde het beeld zich. Uit de
skeletachtige, kale, oude man ontstond weer een man: Bonar Harlen!
En deze man lachte. Het klonk kwaadaardig, afschuwelijk, maar ook eindeloos
superieur.
Geschrokken deinsden zijn bedwingers achteruit.
"Jullie dwazen!" schreeuwde hij hun in het gezicht. "Wat denken jullie wel
dat jullie met die belachelijke dingen kunnen aanvangen? Ook de macht van de
Witte Magie is niet in staat mij te bedwingen. Jullie hebben gedacht er alles
van te weten en als enigen de kracht te vinden om mij te vernietigen. Kijk
toe en begrijp jullie vergissing. Ik heb jullie niets dan komedie
voorgespeeld."
E‚n enkele wenk volstond. Onzichtbare krachten grepen de vier en slingerden
ze tegen de grond.
Een van hen hief zijn medaillon op en wilde het naar Harlen werpen. Het smolt
als een vormeloos, dood voorwerp.
Als een god der wraak stond Harlen boven hen.
"Gooi die rommel weg. Nu zou ik jullie kunnen vernietigen, zoals jullie met
mij wilden doen. Maar ik wil jullie sparen omdat ik jullie nog nodig heb. Weg
met die rommel, heb ik gezegd."
Het kruis was roodgloeiend. Harlen hoefde zijn bevel niet te herhalen.
Davidson was maar al te blij te kunnen gehoorzamen.
Ze begrepen niet hoe dit had kunnen gebeuren. Was Harlen dan niet een verbond
aangegaan met het kwaad? Hoe kwam het dan dat hun wapens geen uitwerking
hadden? Kon Harlen zich dan zomaar boven alles te verheffen, kon hij zich
verheffen boven alle wetten, zelfs boven die van de magie?
Hoe kon hij dat teweegbrengen?
"Uitleg zullen jullie van mij in geen geval krijgen!" zei Harlen die hun
gedachten las. "Sta op! En ga binnen. Jullie zijn voortaan mijn slaven."
Hij spreidde de armen uit zoals hij het om middernacht op de Duivelsheuvel
had gedaan.
"Van nu af aan behoort heel Nashville mij toe. Allen zijn ze mijn willoze
dienaren. Ze zullen zoals naar gewoonte hun dagelijkse werk verrichten, maar
toch moeten ze bereid blijven om op om het even welke van mijn oproepen te
gehoorzamen."
En inderdaad breidde zijn stralende aura zich steeds verder uit, drong door
de muren van het cafe-pension, greep de geesten van de mensen, stootte door
naar geheel het dorp en tot de meest afgelegen boerderijen.
Iedereen hoorde de stem en die klonk afgrijselijk en machtig, als kwam ze
rechtstreeks uit de hel.
"Ik, Bonar Harlen, ben jullie meester, de meester over leven en dood. Ik
beveel hier, ik alleen. En vanuit Nashville zal ik over de hele wereld
schrijden. Niets en niemand zal ik daarbij sparen. Want aan mij is de ware
macht, de ware heerlijkheid!"
Hij verstomde en dacht in stilte: de mens is niets dan een nietige mier op
de geweldige aardbol. Maar weinigen is het gegund zich uit deze massa te
verheffen. Ik ben een van hen en ik zal daar alle anderen overvleugelen. Een
eeuwige droom de hele wereld te overheersen: ik maak hem waar voor mezelf.
En zelfs de machten van het kwaad en de machten van het goede zullen aan mijn
voeten liggen.
Omdat ik het ben: Bonar Harlen.
Waanzin gloeide in zijn gezicht, en als om zichzelf meer lucht te verschaffen
veegde hij de hele bovenverdieping van zijn huis weg. De geweldige krachten
die hij liet vrijkomen, verpulverden alles.
Lilly mocht van geluk spreken dat ze niet naar boven was gegaan.
Hij wendde zich tot haar. Geschrokken kromp ze ineen.
Wind waaide over haar weg. Harlen lette niet op het viertal dat hem had willen
vernietigen. Met houterige gebaren en lege blikken strompelden ze naar buiten.
"Wees maar niet bang, mijn liefste Lilly. Jij bent toch mijn vrouw! Misschien
zal ik je doden, maar pas dan als de tijd er rijp voor is, snap je? Ik zal
me toch niet aan zo'n onschuldig leven vergrijpen, he?"
Hij wierp zijn hoofd in de nek. Zijn haren wapperden.
"Ik dank jullie, machten van Satan, dat jullie mij gesteund hebben! Het redde
mijn leven en daartoe zijn jullie eigenlijk verplicht, is het niet?"
Zijn gelach was zo geweldig dat het over de gehele gemeente galmde en zelfs
de Duivelsheuvel bereikte.
Opnieuw volstond slechts ‚‚n enkele wenk. Toen zag het cafe-pension er weer
volkomen onbeschadigd uit. De bovenverdieping stond er weer helemaal op.
Lilly beeldde zich in heel sterk te zijn, maar dit was zelfs voor haar teveel.
Ze zeeg, zonder nog ‚‚n enkel geluid te geven, tegen de grond en bleef daar
ineengekrompen liggen.
Zonder medelijden keek Harlen op haar neer.
"Ik was nog nooit tot het overdreven theatrale geneigd, maar langzamerhand
begin ik er smaak in te krijgen. Waarom ook niet? Ik probeer alles waartoe
ik in staat ben. Dat is mijn goed recht, het recht van de sterkste!
Is dat niet de basis van de belangrijkste natuurwetten?

 

Natuurlijk bleven al deze gebeurtenissen niet verborgen voor Grant en Groman.
Ze hadden Nashville al lang bereikt. Ze hadden in de nabijheid van het pension
postgevat.
"Die dwazen denken echt dat ze Harlen klein zullen krijgen!" zei Groman, toen
de waard voor zijn huis en erf verscheen.
Naar Grant's smaak klonk dat wel een tikkeltje te onverschillig. Hij wachtte
af. Ja, en toen volgde Harlen's grote overwinning.
"Het is de vraag waarom hij daar zolang mee heeft gewacht. Was hij daar
vroeger niet toe in staat?" piekerde Grant.
Groman hulde zich in stilzwijgen, terwijl de schrijver eens ging rondkijken.
Alles leek onveranderd nadat het pension in zijn oude afmetingen en uitzicht
hersteld was. Toch wist Grant dat de mensen achter de gevels van hun huizen
niet meer heer en meester over hun eigen wil waren.
Harlen had zich boven hen verheven.
"Heb je gemerkt uit welke richting hij kwam?" informeerde Groman opeens.
"Ja, het komt me voor dat hij bij de Duivelsheuvel was."
"Ik zou weleens willen weten waarom hij daar zolang is blijven rondhangen.
Lilly zei toch tegen Davidson dat Harlen naar de stad was?"
"Dat was hij waarschijnlijk ook. Waarom reed die knaap daarheen en dan naar
de heuvel? En uiteindelijk voert hij hier op dit monumentale voorbeeld van
zijn kunnen op."
"Ik vrees, Poul, dat nadenken alleen ons niet meer inzicht zal geven. We
moeten nu al iets tastbaars ondernemen."
"Ik ben een en al spanning om jou voorstel te leren kennen."
"Nou, en wat denk je dan wel? Per slot van rekening ben jij de man met de
verbeelding en niet ik."
"Jij, lelijke roestemmer! Moet je daar nou altijd weer mee voor de dag komen?
Nou, goed dan, laten we dat viertal volgen. Als we er tenminste een van aan
land trekken, zal het er al beter voor ons uitzien, of niet?"
Ze hielden het viertal in het oog toen ze in hun auto stapten en wegreden.
Waarschijnlijk waren ze rechtstreeks op weg naar huis. Hun gedachten kon
Groman nu niet meer lezen, en als hij er meer energie aan besteedde, zou dat
mogelijk Harlen's aandacht op hem kunnen vestigen.
Op enige afstand volgden ze. Hun vermoedens werden bevestigd. Hun bestemming
was een van de boerderijen, waarschijnlijk die van Red Davidson.
Groman wachtte tot buiten het dorp voordat hij zonder waarschuwing de
besturing van de wagen overnam. Schokschouderend liet Grant hem begaan.
Groman voerde de snelheid tot het maximum op, haalde het andere voertuig in.
"Goddank heb ik mijn gordel aan!" mompelde Grant met bevende stem."
Veel te scherp zette Groman zich voor de neus van de andere wagen.
Het kwam bijna tot een botsing.
En toen remde hij.
Om een aanrijding te vermijden, moest ook Davidson op de rem trappen. Hoewel
hij beinvloed was, schold hij als een dokwerker. Ook de anderen hadden voor
Grant geen goed woord over.
"He!" riep ze schrijver versuft. "Het ziet ernaar uit dat ze mij de schuld
geven voor jouw gewaagde manouver!"
"Natuurlijk!" repliceerde Groman droogjes. "Per slot van rekening is het
duidelijk zichtbaar dat jij achter het stuur zit."
"Nou, wacht maar even, daar heb je me wat op de hals gehaald. Vannacht trap
ik een deuk en een van je spatborden."
De colonne kwam tot stilstand. De vier boeren sprongen uit hun wagen.
Geschrokken merkte Grant dat het niet alleen om woede op een dolle chauffeur
ging. Iets maakte ze agressief. Bonar Harlen?
"Ja", bevestigde Groman. "Verdomme, dat had er nog aan ontbroken. Harlen heeft
gemerkt dat wij niet te beinvloeden zijn. Dat is in strijd met zijn nieuwe
wereldbeeld van onbeperkte macht. Waarschijnlijk willen die vier je
ombrengen."
"Prachtig vooruitzicht. Hop, geef gas."
"Dat haalt niks uit, Poul. Kijk eens naar hun auto. Die heeft wel enkele pk's
meer onder de kap. Vandaag de dag hebben boeren meer geld dan in de
middeleeuwen. En ze hebben vooral meer geld dan een schrijver die gedwongen
is te rijden met zoiets als ik."
"Jij moet ook nog grapjes maken terwijl het voor mij op leven en dood gaat."
Woedend sprong Grant uit de wagen.
De vier hadden daar rekening mee gehouden. Zonder voorafgaande waarschuwing
vielen ze aan. Hun ogen stonden star.
Grant ontweek ze en sloeg toe. Hij kreeg Davidson te pakken met een vuistslag
recht op zijn kin.
Maar Davidson wankelde zelfs niet. Hij was geen normaal mens meer, maar een
bezetene.
Grant klom op het dak van de Ford. Een van de mannen greep hem bij de voeten
en trok hem naar beneden.
De schrijver was sportief getraind. Maar dat was hem tegen deze overmacht maar
weinig tot nut.
Hij slaagde er alleen maar in zich los te rukken. De vier bewogen zich erg
onbeholpen, als slechte geleide robotten. Onzacht belandde Grant op het harde
asfalt.
Hij rustte zelfs geen fraktie van een seconde. Onmiddelijk rolde hij zich
ineen en glipte door de benen van Davidson. Op handen en voeten schoof hij
voort over de grond als een zeehond.
Iemand kreeg zijn broekspijp te pakken.
Het kon Grant niet schelen wie dat wel mocht zijn. Hij rukte en trok uit alle
macht. De stof scheurde. Grant werkte zich voor de zoveelste keer vrij,
sprong overeind en rende weg, als zaten alle duivels hem op de hielen.
Een blik over de shouder.
De vier hadden dadelijk de achtervolging ingezet.
En toen zagen ze er helemaal niet meer zo onbeholpen uit als tevoren. Ze
wonnen spoedig terrein.
Grant veranderde wanhopig van richting met een plotse sprong. Dat leverde
hem een kleine voorsprong op.
De vier begonnen zich steeds leniger te bewegen.
Ja, zelfs op de vlucht had Poul Grant geen kans. Hij had zich onmiddelijk
opnieuw tegen hen teweer moeten stellen. Misschien zouden ze hem dan levend
aan Harlen hebben uitgeleverd. Nu zag het ernaar uit dat ze korte metten met
hem wilden maken, als ze hem eenmaal in handen zouden krijgen.
Grant struikelde over een steen en ging overkop. Toen hij achteruit keek, kon
hij het wit in de ogen van zijn achtervolgers zien.
Het haalde ook niets uit toen hij ze met stenen bekogelde. Ze bogen zich over
hem heen.
En toen ze hem ditmaal grepen, was er geen ontsnappen meer bij. Ze lieten
niet meer los.
In ieder geval doden ze me niet onmiddelijk! Dat waren Grant's gedachten toen
ze hem naar hun wagen transporteerden.
Op Groman letten ze natuurlijk niet. Daarmee was nog maar eens bewezen dat
diens camouflage volmaakt was.

 

Nog iemand bleef verschoond van de beinvloeding door Harlen: Doug Steuart.
Hij ontwaakte van het ene ogenblik op het andere. Alles was veranderd. Hij
voelde het, zonder te kunnen zeggen waaruit die verandering dan wel bestond.
Zuchtend draaide hij zich op zijn zij en keek naar het venster.
De stralenkrans! Ja, onzichtbaar zweefde het aura over het landschap van
Nashville en toch was het als grijpbaar. Het probeerde ook bezit te nemen van
Steuart.
Stom van verbazing luisterde hij naar zijn innerlijke ik. Onuitgesproken
maar toch begrijpelijke bevelen die van hem afketsten, hem nauwelijks konden
deren.
En er was nog iets in hem. Zijn gedachten bleven verward. Iemand probeerde
buiten zijn toedoen de beinvloeding te weerstaan.
Steuart richtte zich op. Draaierigheid wierp hem weer op zijn rug. Hij vloekte
onderdrukt.
Een gerucht van bij de deur. Ze ging open. Het was Caroll, zijn vrouw. Ernie
en Buddy volgden haar. Hun gezichten waren star als maskers, hun ogen stonden
glazig.
"Wat is er met jullie aan de hand?"
Caroll legde haar hoofd scheef alsof ze ingespannen luisterde.
"Hoor je het niet? De meester is met ons. Hij wil weten hoe je het maakt."
"De meester?"
"Bonar Harlen is ons aller meester. Hij zorgt voor ons, denkt voor ons. En in
ruil daarvoor hoeven we alleen maar te gehoorzamen."
"Heel praktisch!" commentarieerde Steuart oneerbiedig.
Caroll berispte hem. "Je mag niet negatief over de meester spreken, Doug. Hij
hoort ons en is boos."
"Jullie meester kan voor mij naar de pomp lopen!" schold Steuart. Ook zijn
tweede poging om op te staan mislukte.
De drie lieten hun armen zakken. Hun handen openden en sloten zich. Ze
wachtten op iets.
Steuart kreeg het warm en koud tegelijk. Wat waren ze met hem van plan?
Moesten ze hem in naam van de meester bestraffen?
"Mijn God, wat is er hier gebeurd terwijl ik sliep?", mompelde hij.
Ze hoorden het woord God en krompen ineen als hadden ze een zweepslag
gekregen.
"Alsjeblieft, Doug, niet dat woord!" smeekte Caroll. "Het doet zo'n pijn!"
Steuart wierp de deken opzij en wentelde zich over de rand van het bed. Hij
kreeg het zwaar met een aanval van onpasselijkheid. Hij kokhalsde.
De dokter had een hersenschudding vastgesteld. Zo maakte zich dat dus
voelbaar.
Op handen en voeten kroop Steuart naar het venster. Daar werkte hij zich
overeind. Met beide handen moest hij zich vasthouden om niet om te vallen.
Koud zweet stond op zijn voorhoofd.
In Godsnaam, het heeft me erger te pakken dan ik dacht! dacht hij beduusd.
Een blik naar buiten. Ja, het aura strekte zich uit tot aan de Duivelsheuvel.
Vandaar kwam pulserende energie aangegolfd om het aura van het kwaad te
naderen.
Steuart verbaasde zich erover dat hij het eigenlijk kon waarnemen. Hoe
misselijker hij zich voelde, des te meer verbleekte de verschijning. Het moest
op de een of andere manier samenhangen met de hersenschudding dat hij niet
zoals zijn gezin tot slaaf van Harlen was geworden.
De drie stonden daar als wassen beelden. Verlangend keek Steuart naar zijn
bed. Het had geen zin. Hij moest terug.
Opnieuw gleed hij tegen de grond. Kruipend bewoog hij zich voort, onderweg
bleef hij twee keer liggen. Toen had hij eindelijk zijn doel bereikt. Alles
draaide rondom hem. Duizend demonen schenen in zijn ingewanden te huizen. Ze
verlamden zijn ledematen en hamerden genadeloos op zijn schedel.
Bijna verloor Steuart het bewustzijn. Alleen een bovenmenselijke wilskracht
hield hem wakker.
Hij concentreerde zich op de innerlijke strijd in hem.
Nee, fout. De krachten vochten niet tegen elkaar. Ze bestonden naast elkaar,
kapselden zich wederzijds van elkaar af.
Steuart herinnerde zich een verdenking die hij tevoren had gekoesterd,
namelijk dat het hem niet voor niets was gelukt om zich los te werken uit de
Duivelsheuvel. Daar was er iets met hem gebeurd.
Wat. En vooral, waarom?

 

Harlen was juist op weg naar de kerk toen Grant zijn nederlaag leed.
Hij controleerde zijn slaafse dienaren en kon zien door hun ogen.
Zijn verbazing was groot toen hij ontdekte wie hij daar in zijn net had
gevangen. De verbazing ging spoedig over in angst.
Poul Grant?
Tot nu toe had hij zich volkomen zeker van zichzelf gevoeld. En nu dat. Hoe
kon dat verklaard worden? Hoe kwam het dat er een mens was die zich tegen
hem verzette?
Harlen ging koortsachtig op zoek in zijn geheugen. Ja, hij had zich uitstekend
voorbereid. Tot nu toe was alles van een leien dakje verlopen. En toch moest
hij enkele dingen over het hoofd gezien hebben. Magie was onderworpen aan
zekere wetmatigheden. Daaraan kon hij zelfs niets veranderen.
Ze bestonden nu eenmaal, de resistenten. Nee, men kon ze niet beinvloeden.
Harlen probeerde het via zijn slaven. Zonder resultaat. Grant bleef volkomen
onbeinvloed. Er bleef Harlen dus niets over dan de schrijver bij hem te laten
brengen.
Tandenknarsend ging Harlen terug naar de herberg. Het stond hem helemaal niet
aan dat er op die manier een kink in de kabel was gekomen. Als Grant zich
tegenover hem bevond, moest hij het nog een keer proberen.
Tenslotte had het voor Grant's vertrek allemaal heel soepel gewerkt.
Of was dat enkel komedie geweest?
Harlen werd nu heel onzeker. Hij verschoof de uitvoering van zijn verdere
plannen naar later, ging in de gelagzaal zitten en wachtte. Lilly bevond
zich boven. Het interesseerde hem niet wat ze uitrichtte. Een gevaar betekende
ze niet.
Harlen liet haar een groot deel van haar vrijheid. Hij beinvloedde haar zo
weinig mogelijk. Niet omdat ze zijn vrouw was, wel omdat hij iets anders met
haar in zijn schild voerde.
Om de tijd te verdrijven wijdde hij zijn overpeinzingen aan een ander thema.
Het was hem niet ontgaan dat er zich ergens anders een storende faktor moest
bevinden. Poul Grant was niet de enige.
Doug Steuart! dacht hij, trillend van woede. Natuurlijk, die vent had een
zware hersenschudding. Harlen wist dat van Davidson. Hij had diens geheugen
overgenomen.
Maar was de hersenschudding de enige reden?
De herbergier dacht nog harder en nauwkeuriger na en vond een weerstand die
hij niet kon breken. Ja, het kwam eigenlijk niet eens tot een strijd.
Verwonderd hield hij zich in. Hij herkende de verwantschap met de energieen
die hemzelf dienden. Dat ging op dat ogenblik zijn begripsvermogen te boven.
Zijn gedachtengang werd verbroken. Davidson en zijn drie gezellen kwamen
aangereden, bereikten het cafe-pension. Ze hadden Grant in hun macht. Hij
slaagde er niet in om zich te verzetten tegen de sterke landbouwers. Daar
zijn magische vermogens zich nog maar nauwelijks hadden ontwikkeld, kon hij
ook niets voor ze doen om ze uit de ban van Harlen te bevrijden.
"Nou, goed dan!" mompelde Harlen en stond op.
Met gespreide benen stelde hij zich op in het midden van de gelagzaal.
De deur werd geopend. Davidson duwde Grant naar binnen.
"Meester, de gevangene!" zei hij met monotone stem.
De schrijver struikelde en viel bijna.
"Niet zo stormachtig!" zei Harlen spottend.
Grant wist zich overeind te houden.
"Het is gewoonweg mijn temperament!" zei hij verontschuldigend. "Dat is vaak
zo bruisend dat ik iemand liefste met mijn vuist tegen de neus zou slaan."
"Oho, dan ben je eigenlijk niet helemaal ongevaarlijk, he?"
"Wees maar niet bang, ik weet me te beheersen. Tenslotte ben ik een beschaafd
en welopgevoed mens."
"Nou, dat vind ik een beetje overdreven. Er zijn vrouwen die je temperament
naar waarde weten te schatten. Daar was van zelfbeheersing niet zoveel te
bespeuren."
"Denk je misschien aan iemand in het bijzonder?"
"We zouden het eens aan Lilly kunnen vragen."
"Juist, je vrouw is betoverend. Sedert ik haar ken, versta ik dat beter."
Harlen's glimlach stierf weg. "Het spotten zal je nog wel vergaan, Poul
Grant."
"Hoe wil je dat verhinderen?"
Harlen's ogen schenen plotseling groter te worden. Het waren niet meer de ogen
van een mens.
De schrijver lachte stilletjes.
"Wel, wel, Mr. Harlen! Plezierig, he? Misschien zou je nog maar eens het halve
huis moeten laten verdwijnen. Heel indrukwekkend, echt! Zoiets krijg je niet
elke dag te zien en daarbij nog zonder rondgang met de collectebus!"
Het was een doorslaggevende vergissing Harlen op zulke wijze uit te dagen.
Zijn woede bleef groeien en uitte zich in een overdaad aan magische energie.
Grant zag zichzelf temidden van een vuurhel. Gulzig leken de vlammen naar hem.
De hitte was ondraaglijk.
Maar zodra hij zich ertegen verzette, deed het vuur hem niets meer.
De schrijver lachte eens te meer.
"Houdt die truuk maar voor de winter. Alle koulijders van de wereld zullen je
er dankbaar voor zijn. Misschien is het wel de oplossing voor alle
energieproblemen?"
Harlen hijgde. Rook walmde uit zijn mond en neus. Met een plotse ruk hief hij
zijn handen. De grond opende zich onder Grant om hem te verslinden. De afgrond
van de hel!

 

Ook dit keer zag de schrijver kans om zich teweer te stellen. Hij trok zich
er gewoonweg niets van aan. Zodat hij vrij zwevend in de lucht bleef hangen.
Harlen wilde maar niet geloven wat hij nochthans met eigen ogen zag. Zelfs
een volkomen gevormde en ervaren magier had hij spelenderwijs kunnen
vernietigen. Waarom dan niet deze sterveling Grant?
Grant legde het hem uit. "Ik ben immuun tegen de rechtstreekse invloeden van
de magie. Laat de wereld in het niets verzinken als je dat wilt en als je
daartoe in staat bent, ik zal het overleven omdat ik alle op mij inwerkende
magie kan neutraliseren. Een iet onaanzienlijk wapen, he? Ook al is het helaas
alleen passief werkzaam."
Hijgend hield Harlen zich in. Het vuur verdween en de grond was er weer.
Zijn boosheid was uitgedoofd. Het had weinig zin om zijn krachten nutteloos
te verspillen. Maar een lesje wilde hij de triomferende schrijver toch al
gegeven.
Hij gaf Davidson een wenk. De boer ging achter Grant staan en voordat de
schrijver kon reageren, liet hij zijn vuist neersuizen. Davidson trof de nek
van de Londenaar. Grant zeeg ineen en gaf geen kik meer.
Misprijzend keek Harlen neer op de bewusteloze man.
"Als mijn magische energieen jou niet kunnen deren, dan toch wel hun
onrechtstreekse uitwerkingen. Davidson is sterk genoeg om een volwassen man
met een enkele vuistslag te vellen. Hij heeft je nog gespaard. Wees hem daar
maar dankbaar voor."
Op een tweede wenk stapte de boer achteruit.
Harlen rekte de hals.
"Ik weet niet hoeveel dergelijke mensen er leven. Hun aantal is in ieder geval
gering. Maar eens ik de absolute macht zal hebben, zullen ze niets meer tegen
mij te ondernemen. Ik stuur mijn slaven op ze af en laat ze allemaal doden!"
Voortaan zou hij niet meer wachten.
"Neem hem op en sleep hem mee!" beval hij. "We gaan naar de kerk. Een jaar
heb ik de tijd, maar misschien zal alles zich vandaag nog voltrekken."
Voor de anderen uitgaand, stapte hij naar buiten. Zijn gedachten riepen
priester Martin. De geestelijke stond klaar. Hij was een slaaf, zoals alle
anderen.
"Wij wachten op jou, meester."
Daarmee had hij niet overdreven. Ook de misdienaars en de koster stonden klaar
om verdere bevelen van Harlen in ontvangst te nemen.
"Let goed op, jullie machten van het kwaad!" mompelde Harlen voor zich uit,
voor anderen onhoorbaar. "Ik ken het recept om allen aan mij te onderwerpen
en jullie macht op het beslissende ogenblik te breken!"
Aan de uitzonderingen zoals Grant wilde hij niet denken. Hij verdrong die
gedachte om beter te kunnen genieten van zijn triomf en zijn
zelfverheerlijking.
En op dat moment zag het er niet naar uit dat hij het bij het verkeerde eind
had.

 

Groman wachtte tot hij er zeker van was niet te worden bespied.
"Excuseer me, Poul, maar ik kon niet anders handelen. Het lijkt erop dat
ik Harlen ondanks alles toch nog onderschat heb. Maar als ik je zou zijn
achterna gereden en als ik je zou hebben opgenomen voordat ze je bereikten,
zouden we daar niets bij gewonnen hebben. Harlen zou ons allebei tot de dood
opjagen. En geloof je echt dat ik er wat tegen zou kunnen ondernemen als hij
eenmaal mijn identiteit zou te weten komen?"
Grant hoorde het niet, maar hij was intelligent genoeg om bij zichzelf
dezelfde overwegingen te maken. Dat wist Groman.
Hij reed weg. Het oorspronkelijke plan moest hij volkomen omwerpen. Niet
toevallig dacht hij aan een man die de naam Doug Steuart droeg. Die was de
enige man tot wie hij zich kon wenden. Maar de boer was niet alleen en zijn
gezin was een gevaar voor Groman. Hij mocht gewoonweg niet zo te voorschijn
komen dat Harlen's aandacht speciaal op hem gericht zou worden.
Nog wist Groman niet hoe hij het moest aanleggen. Maar in ieder geval sloeg
hij de weg in naar de boerderij van de Steuarts.
Hij bereikte de boerderij en zond reeds een gedachtenpuls vooruit, mits
inachtname van de grootste voorzichtigheid.
Vier personen. Een daarvan was Doug Steuart. Het ging de boer heel slecht.
Zijn drie gezinsleden waren bij hem. Het leek wel alsof ze hem in opdracht
van Harlen bewaakten.
Op de een of andere wijze moest hij het drietal van hem weglokken zonder
verdenking te wekken.
Het kostte Groman niet veel moeite om het geruis van zijn motor magisch af
te schermen. Volkomen geruisloos reed hij naderbij. Een idee manifesteerde
zich in hem.
Het stuur bewoog zich alsof een onzichtbare man op de stoel van de chauffeur
zat. Een spookachtige aanblik.
Groman's bovenmenselijke zintuigen waren tot het uiterste gespannen. Hij moest
er rekening mee houden dat hij ieder ogenblik ontdekt kon worden.
Maar niemand sloeg acht op hem. Harlen voelde zich veilig omdat hij Doug
Steuart liet bewaken. Op het erf verwachtte niemand onraad.
Groman's kans! Hij reed tot aan de poort van de werkplaats. Zijn bijzondere
zintuigen doordrongen de houten deur en observeerden alles wat in de loods
stond.
Een grote waterpomp, half uit elkaar genomen. De benzinetank was vol. Op de
achtergrond stonden verschillende benzineblikken.
Lichtzinnig! dacht Groman. Slepen ze dat allemaal naar buiten als ze zwaar
werk moeten verrichten? Maar zelfs dan zou het hele boerenhof hier op de ene
of de andere dag eens met een daverende klap rond de oren kunnen vliegen!
En licht geamuseerd: misschien gebeurt dat wel vroeger dan verwacht?
Maar daarbij zal tenminste geen mens getroffen worden.
Hij wist genoeg en reed rond de schuur.
Ja, het vuur kon niet op andere gebouwen overslaan. Hij wilde tenslotte niet
alle dieren in de stal in gevaar brengen.
Groman reed weg van het erf. Een zijweg. Die bevond zich voldoende dichterbij.
Groman reed erin en verstopte zich in de schaduw van een boomgroep.
Haarjuist riep hij de omgebouwde schuur weer in zijn gedachten op. De straling
van het kwaad waartegen hij zich voor de volle honderd procent kon inkapselen,
zolang hij ze niet uitdaagde, maakte een grote indruk op hem. Wanneer hij
die kracht nog zou opdrijven, zou Harlen's aandacht toch nog op hem gevestigd
worden.
Hij moest het wagen.
Vooreerst concentreerde hij zich op de benzinetank. Het zou een poosje duren
tot men zich zou toeleggen op het onderzoek naar de ware oorzaak van het
beoogde vuur. Daartegen hoopte Groman Doug Steuart bevrijd te hebben. Want de
boer was zijn enige hoop.
Groman hoefde maar een enkel vonkje te produceren. De benzinetank ontplofte
als een bom. De flarden vlogen rond, overal werd brandende benzine
weggeslingerd. Het vuur greep wild om zich heen.
Het hout van de schuur, in de loop der jaren totaal uitgedroogd, was een
gretig voedsel voor de vlammen. Het vuur bleef zich uitbreiden.
In het huis moest men de ontploffing gehoord hebben. En toch reageerde er
niemand. In ieder geval kon Groman niets van die aard merken.
De hitte deed nu haar uitwerking gevoelen op de benzineblikken. Het was maar
een kwestie van tijd voordat ook die in de lucht zouden vliegen.
Voor het daaropvolgende inferno konden de drie bezetenen zich niet langer
onverschillig houden. Daarvan was Groman overtuigd. En daarom ook trok hij
zich nu terug.

 

Steuart schrok toen hij de knal hoorde. Automatisch ging zijn blik naar het
venster.
"Wat was dat?" vroeg hij aan zijn vrouw. Caroll antwoordde hem niet. Doug
sloot de ogen en vocht hard tegen zijn onpasselijkheid.
Mijn God, ik moet weer uit bed! Er blijft me niets anders over! Machten van
de hemel, geef me de kracht!
Zijwaarts liet hij zich uit het bed glijden. Het gebeurde eleganter dan de
eerste keer. Op handen en voeten schoof hij naar het venster. Daarbij bleef
Steuart voorzichtig. Snelle bewegingen worden gauwer opgemerkt en bestraft.
Caroll en haar twee zonen keken naar hem.
Steuart trok zich niets van hen aan. Hij wilde weten wat er daarbuiten
gebeurde. Daarbij had hij het gevoel dat zijn huidige situatie spoedig zou
veranderen. Maar de vraag bleef nog open of dat in zijn voor- of nadeel zou
zijn.
Wat hij zelfs helemaal niet vermoedde, was dat zijn familie niet zonder reden
zo onverschillig was.
Bonar Harlen had ingegrepen!

 

En Harlen was op zijn weg naar de kerk alweer door een incident gestoord
geworden. Hij bespeurde een gevaarlijke verandering en bleef abrupt staan.
De anderen waren bijna tegen hem aangelopen.
Grant kwam juist weer bij. Hij kreunde en wilde in een onbewust gebaar naar
het hoofd grijpen. Zijn dragers verhinderden hem dat.
Harlen had geen tijd voor hem. Hij stelde zich met de Steuart in verbinding.
Duidelijk werd hij getuige van Doug's inspanningen.
Harlen's zintuigen tastten verder, buiten op het erf. Iets wazigs verscheen
in het beeld van de schuur. Een gevolg van de afstand. Harlen spande zich nog
meer in. Onmiddelijk zag hij alles, als stond hij er vlak naast. Binnen zijn
zelfs geschapen sfeer bleef hem nauwelijks iets verborgen.
Hij zag niets. De schuur kwam hem normaal voor.
Tot de rook uit alle reten naar buiten drong. De wind speelde met de rook,
deed hem uiteenwaaieren, droeg hem als een dunne sluier weg.
Harlen zag meteen hoe de rook was ontstaan. Door onbekende redenen was benzine
in brand geraakt.
Hij schonk er weinig aandacht aan, tot het voor diepgaander overwegingen
al te laat was. De eerste benzinehouder ontplofte. De andere werden ook
weggeslingerd, ontploften de een na de ander.
Een vulkaan leek plotseling onder de schuur te zijn opengebarsten. De woeste
explosieve krachten wierpen het dak van de schuur af. Een vuurzuil schoot
recht de hemel in, trok brandend hout, werktuigen en andere voorwerpen van
het atelier mee omhoog.
De aarde beefde. De muren van de schuur vlogen naar alle kanten. Stukken
ervan troffen de stallingen en het woonhuis. Ergens vlogen ruiten aan
scherven.
De dieren snoven het gevaar op en werden onrustig. Paniek dreigde uit te
breken.
Nog altijd vond het vuur rijk voedsel en vormde een van ver zichtbaar
vlammend teken.
"Verdomme!" liet Harlen zich ontglippen. Hij mocht niet langer meer aarzelen.
Doug Steuart was een hulpeloze, zieke man die hem niet kon ontkomen. Men mocht
zijn bewakers dus gerust laten wegtrekken.
Harlen stuurde de Steuarts naar buiten om het vuur te bestrijden.
Daarmee speelde hij ongewild Groman de beste troeven in handen!
Harlen bekeek de schade nog eenmaal. Toen trok hij zich terug. De weg naar
de kerk mocht hij wel voortzetten, meende hij. Met de gebeurtenissen op de
hofstede van de Steuarts zou hij zich later nog wel bezighouden.
"Daar heeft die Ernie zeker schuld aan", mompelde hij voor zich uit. "Heeft
zeker niet de vereiste voorzichtigheid aan de dag gelegd."
Grant hoorde deze woorden. Zijn hersenen begonnen onmiddelijk op hoog
toerental te werken, niettegenstaande de nadelige gevolgen van de opgelopen
slag.
Hij hield zijn bewakers in het oog. Harlen had nog helemaal niet opgemerkt
dat zijn gevangene weer was bijgekomen.
Als ik meer tijd had, zou ik die vier toch van hun beinvloeding kunnen
bevrijden, de een na de ander.
Maar toch probeerde hij het niet. Hij had weinig zin. Een enkele
gedachtenimpuls van Harlen zou volstaan hebben om alles weer teniet te doen.
Derhalve dacht Grant liever na over wat hij had gehoord.
Ernie was genoemd geworden. Heette een van Doug Steuart's zonen niet zo?
Er was geen uitzonderlijke intelligentie voor nodig om de juiste conclusie
te trekken: Groman, Poul's partner had toegeslagen!
De schrijver volgde nu Groman's redenering. Zelfs als er maar een enkele kans
bestond, dan werd die door Doug Steuart geboden. Wel had Groman er niet het
flauwste vermoeden van wat er bij de hofstede in detail was gebeurd, maar dat
was van minder belang.
Hoofdzaak was de constatatie dat Groman in aktie was getreden.
Dat gaf Grant nieuwe moed en energie.

 

Lilly dankte het lot dat Bonar Harlen haar een groot gedeelte van haar vrije
wil had gelaten. Hoewel het geen gunstig teken was - als men het wat van meer
nabij bekeek.
Ze zocht in het verleden. Ja, ze had Bonar gesard. Maar ook nu had ze daarover
niet de minste gewetenswroeging. Haar levensfilosofie was onder een
gemakkelijke noemer te brengen: het leven is kort, laten we ervan genieten.
Ze deed wat ze kon doen. En tot nu toe was ze niet veel tekort gekomen.
Hij had zich maar niet van mij moeten terugtrekken! verdedigde ze zich. Ik
moest toch aannemen dat mijn doen en laten hem onverschillig liet!
Lilly schraapte in gedachten alles bijeen wat ze over magie en de wetten van
de magie wist. Helaas, dat was niet veel.
Als het Harlen zo perfekt lukte zich ook tegen de machten van de Witte Magie
teweer te stellen, dan was hij niet alleen een dienaar van het kwaad. Hij
moest ze de laatste jaren ruimschoots gebruikt hebben. Jammer dat ze hem had
laten begaan zonder erover na te denken.
En nu ging hij zowaar naar de kerk. Waarom?
Lilly wist dat Harlen een pakt gesloten had. Tenslotte was dat een feit dat
men niet over het hoofd mocht zien. Wilde hij nu een tegenfaktor in het leven
roepen? Om het pakt uiteindelijk toch niet te moeten nakomen? En opeens was
Lilly daarvan overtuigd.
Ze liep naar het venster. Daar beneden ging Harlen. Lilly zag hem nu met
andere ogen. Niet zozeer omdat er uit hem een magier was geworden.
Nee, Bonar wist wat hij deed!
Een zottin was ik, dacht ze met spijt. Ik had hem de laatste jaren trouw
terzijde moeten staan. Dan had ik zijn macht kunnen delen. En nu bestaat het
gevaar dat hij me vernietigt. Of is hij wat anders van plan?

 

Groman maakte een omweg en naderde de achterkant van het hoofdgebouw.
Gemakkelijk was dat niet. Hij moest over vrijwel onberijdbaar terrein rijden.
Dat deed zeer in de schokdempers, en het schudden hem geducht door elkaar.
Eindelijk was hij zover. Met verdriet dacht hij eraan dat hij deze weg nog
eens een tweede keer zou moeten volgen en bovendien met Doug Steuart als last.
Wanneer alles naar wens verliep!
Groman riep de boer. Helaas, de enige mogelijkheid om hem buiten te lokken.
De wagen kon tenslotte het huis niet binnenrijden.

 

De roep bleef niet ongehoord. Steuart schrok op. Hij was zo ondersteboven van
het verloop van de gebeurtenissen dat hij het geroep nu toeschreef aan de
verschijnselen die hij sedert zijn vlucht uit het Duivelslabyrinth kende.
Maar de lokroep hield hardnekkig aan. Duidelijk hoorde Steuart: "Kom achter
het huis, om het even hoe! Het is heel belangrijk, want het gaat ook om jouw
leven. Je moet het kunnen!"
Steuart aarzelde. Hij wierp een blik naar buiten. Zijn gezin was met het
blussen begonnen.
Wie was die vreemde roeper? De stem klonk rechtstreeks in zijn brein. Was het
soms de persoon die het vuur had aangestoken? Had hij het gedaan om hem,
Doug, te pakken te krijgen?
Steuart contateerde: als dat het geval is, heeft die vreemdeling niets met
Bonar Harlen te maken.
Dat was voor hem reden genoeg om gehoor te geven aan de oproep.
Op handen en voeten, tegen onpasselijkheid en braken vechtend, kroop hij naar
de openstaande deur.
De gang.
Verdomme, het is te ver! Ik kom er nooit.
Sterretjes dansten voor zijn ogen, het dreunde in zijn oren.
Maar ik moet het kunnen, zelfs als ik er onderweg moet bij doodvallen!
Harlen zal me op den duur toch niet sparen.
"Haast je!" klonk het in zijn hoofd. Steuart vloekte.
Daar was de achterdeur van het huis. Gesloten!
Tranen stroomden over zijn wangen.
Die verdomde dokter had me naar het hospitaal moeten brengen! Dan zou ik goed
en wel aan deze hel zijn ontsnapt! Gelooft hij soms dat wij, boeren,
supermensen zijn?
Moeizaam richtte hij zich op. De gang draaide voor zijn ogen. Steuart voelde
zich alsof hij stomdronken was.
Op de een of andere manier slaagde hij er toch in de deurklink te bereiken.
Hij drukte ze neer. De deur gleed open.
Kreunend klampte hij er zich aan vast. Hij probeerde te zien wat er buiten
op hem wachtte.
Een auto, meer niet! Waarop hielp niemand hem?
Steuart verloor zijn houvast. Hij donderde de treden af en bleef vlak voor
de wagen liggen.
Sluiers schoven zich voor zijn ogen. Hij kon zijn omgeving niet juist
waarnemen.
De auto reed traagjes. Wilde hij hem overrijden? Nee, de wagen stopte naast
hem. De passagiersdeur zwaaide open. Onzichtbare krachten grepen Steuart
beet. Hij verweerde er zich niet tegen, maar gaf zich er dankbaar aan over.
Daarom werd zijn betrekkelijke immuniteit niet werkzaam.
Steuart viel neer op de stoel. De leuning neeg achterwaarts en bezorgde hem
zo een gemakkelijker houding. Steuart verdraaide zijn hoofd en zag met
tranende ogen dat er niemand achter het stuur zat. Wie voor de drommen had
hem geholpen?
De wagen bromde. Hij schoof achteruit.
En toen begon de helse rit. Steuart was er volkomen zeker van dat niemand
het voertuig bestuurde. En toch reed het volkomen veilig - ook over het
zwaartste terrein.
"Nee!" steunde hij. "Nu heeft het me volkomen te pakken! Heeft men er al niet
van gehoord dat een zware hersenschudding tot waanzin kan leiden?
Waarschijnlijk lig ik in bed en droom dit allemaal maar!"
Hij sloot de ogen. Genadige bewusteloosheid ontfermde zich over hem, omhulde
hem volkomen.
Groman had geen leedvermaak, maar in zekere zin was het goed dat Steuart niet
meer nadacht. De gedachten van de gewonde man hadden namelijk een nadelige
invloed op hem. Want, tenslotte bevond hij zich in zijn innerlijk.
Magiers meden waanzinnigen als de pest. Niet zonder reden. Ook een mens met
een zware hersenschudding kon hun zwaar letsel toebrengen.

 

"Zo, onze vriend is weer bij bewustzijn!" Harlen glimlachte met valse
vriendelijkheid. Ze hadden de kerk bereikt. "Het verheugt me uitermate je zo
dadelijk te kunnen voorstellen aan reverend Martin. Een trouw dienaar van zijn
kerk. Zeer geliefd in Nashville, ongetwijfeld. Ook voor mij zal hij een grote
steun zijn."
Grant had een passend antwoord op de tong, maar slikte dat tijdig weer in.
Het was al ten overvloede gebleken dat het geen voordeel bracht Harlen te
prikkelen.
Ze betraden de kerk. Grant hield de magier daarbij angstvallig in de gaten.
De gewijde plaats maakte volstrekt geen indruk op hem. Een verschijnsel dat
Grant onmogelijk kon verklaren.
Harlen glimlachte superieur.
Reverend Martin ontving hem aan het altaar. Hij had zijn misgewaden aan. Grant
hoefde hem maar in de ogen te kijken om te zien dat hij een bezetene voor
zich had.
Maar het was anders dan bij de anderen.
Grant zag Davidson en zijn mannen aan en herstelde zijn mening: ook bij deze
mannen was er iets veranderd. Alsof Harlen in staat was zijn beinvloeding
op om het even welk ogenblik aan te passen.
Grant mocht van zichzelf zeggen dat hij een deskundige was inzake magie.
Daarin was hij huizenhoog de meerdere van Lilly.
En toen was het alsof zijn ogen opengingen!
Harlen gedroeg zich in de kerk helemaal anders dan erbuiten! Hij deed
deemoedig en zei op zalvende toon tegen de geestelijke: "Wij zijn gekomen,
reverend. Kunnen wij met het ritueel beginnen?"
De priester knikte ernstig.
Harlen voegde er vlug aan toe: "Maar eerst moeten we ons met die daar inlaten.
Poul Grant is zijn naam. Hij is er een van een andere aard, iemand die in
opspraak komt tegen de wetten van het Goede."
"Een ketter?" informeerde reverend Martin verontrust.
"Ja!"
"En waarom heb je hem meegebracht, mijn zoon? Wat zoekt deze mens in onze
heilige kerk?"
Grant dacht onthutst: hier worden de waarden van het goede op zijn kop gezet.
Bonar Harlen is een ware duivel. Hij vergrijpt zich aan dingen waarvoor zelfs
de vorsten van de duisternis respect hebben. Hij mag in geen geval winnen,
anders bestaat er geen gerechtigheid meer.
Bonar Harlen ging verder: "Het is de enige mogelijkheid om deze afvallige
te overtuigen! Laten we hem vastbinden opdat het hij ritueel niet zou kunnen
verstoren!"
Ze grepen Grant beet en bonden hem vast aan een kerkbank. Dat deden ze met
grote kennis van zaken. Uit eigen macht kon hij zich niet bevrijden.
Hij zou er tenminste veel meer tijd voor nodig gehad hebben dan hem ter
beschikking stond.
Harlen stelde zich voor hem op.
"Luister goed, pennelikker, ik zal je even uitleggen waar het hier om gaat -
voor het geval dat je het niet al zelf begrepen had. Aanvankelijk wijdde ik
me aan de Witte Magie. Je weet dat die ook macht verleent. Maar het blijft
daar een ijzeren wet dat die nooit ten koste van anderen kan gebeuren. Ik
was een gelovig mens en gebruikte mijn magische mogelijkheden nooit in de
negatieve zin - tot de vorige nacht. Aanvankelijk werd ik gefascineerd door
de vloek van de Duivelsheuvel. Ik wilde die vloek verbreken - met de middelen
van de Witte Magie. Maar toen ik een volledig gevormde Witte Magier was,
volkomen toegewijd aan het Goede, kwam ik op een ander idee. Een bijzondere
omstandigheid stelde me daartoe in staat. Ik kan namelijk in zekere zin langs
twee verschillende sporen denken. Een psychiater zou me voor schizofreen
uitschelden.
Met dat verschil dat ik deze toestand willekeurig kan uitlokken en ook
controleren. Zo is het mogelijk dat zowel het Goede in zijn sterkste vorm
evenals het kwaad in mij kunnen huizen. Zonderling, he?"
Dat kon Grant alleen maar beamen.
Harlen vervolgde: "Het is niet mijn bedoeling de kerk te ontwijden. Ik wil
hier alleen een bolwerk van het Goede vestigen. Dat is ook hard nodig, want
vervolgens zal ik de machten uitdagen waarmee ik een pakt aanging. Een jaar
hebben de vorsten van de duisternis mij de tijd gelaten. Ze zijn wantrouwig,
dat weet ik. Bijgevolg konden ze het alleen maar toejuichen dat Doug Steuart
door een toeval de weg naar hen vond. Ze bewerkten hem om hem als koekoeksei
in mijn nest te leggen. Heb je echt geloofd, Poul Grant, dat dit voor mij zou
verborgen gebleven zijn? Nee, ik wacht alles heel kalm af. Hoewel het plan
van de machtigen, dat moet ik toegeven, echt heel goed ineenzit. De
hersenschudding van Steuart stoort ze ietwat.
Maar ze gaat voorbij. Hij zou tot een slaaf van mij geworden zijn en zou
daarbij de vorsten van het kwaad inzicht gegeven hebben in al mijn
ondernemingen - iets wat ik vanuit mijn standpunt natuurlijk moet verhinderen.
Ja, het jaar zou voor hen volstaan hebben. Ze zouden mijn bedoelingen doorzien
hebben en ze zouden zich passend op de slotfase hebben kunnen voorbereiden.
Zie je, mijn beste vriend uit Londen, gesteld voor dit probleem zou ik
eigenlijk de goede Doug Steuart hebben moeten uitschakelen.
Maar waarom? Ik beleef heel wat pret aan het spel. Wacht maar af, Poul Grant,
wat er zal gebeuren wanneer de kerk een echt bolwerk tegen het kwaad zal zijn
geworden. Je zult zien dat ik tegen alles opgewassen ben."
Grant was daar bijna van overtuigd, maar hij dacht slechts aan ‚‚n enkele
onzekerheidsfaktor in de beredeneringen van Harlen. Deze bepaalde
onzekerheidsfaktor heette Groman.
Hij wilde tijd winnen. Bijgevolg stelde hij gauw nog een vraag: "Waarom wil
je mij niet verder in je plannen inwijden?"
Harlen lachte geamuseerd. "Ik doe het niet om je niet alle spanning te
ontnemen. Een gevaar zou het echt niet voor me betekenen."
Grant wilde hem wat graag geloven.
Zonder zich nog verder te laten afleiden, wendde Harlen zich tot de priester.
"Eerwaarde Martin, dat is dus geregeld. Deze Poul Grant kan ons niet meer
storen, nietwaar?"
De reverend had blijkbaar geen woord van het gesprek opgevangen - net zoals
de anderen.
"Ja, mijn zoon!" Hij maakte een uitnodigend gebaar in de richting van het
altaar.
Grant bleef nu een zwijgende getuige. Hij waagde geen woord uit te spreken.
Het leek hem raadzamer zich geen enkel detail, ook niet het geringste, te
laten ontgaan.
Een omstandigheid gaf hem daarbij stof tot nadenken. Hoe kwam het toch dat
Harlen de mensen ook binnen de kerk zo in zijn macht kon houden?
Was hij in staat de wet te omzeilen die gebood dat Witte Magie nooit tot
schade van anderen kon worden ingezet?
De oplossing voor dit probleem vond Grant heel spoedig: Harlen kwam natuurlijk
niet in botsing met de wetten. Het was nu eenmaal zo dat in iedere mens, naast
het Goede ook het kwaad stak, en Witte Magie deugt vanzelfsprekend als wapen
tegen het negatieve! Inzover dus toch middel dat tot schade van anderen
aangewend kan worden - in het geval die anderen geneigd zijn front te vormen
tegen het kwaad!
Alles scheen rijkelijk gecompliceerd. Maar Harlen had zich uitvoerig genoeg
met dit alles beziggehouden. In zijn soort was hij een genie, zoals de
mensheid er nog nooit een had gezien. Of had men ooit al eens van een
gelijkaardig geval gehoord?
Grant vond het helemaal geen eer dat uitgerekend hij daarmee geconfronteerd
werd. Als er geen wonder gebeurde, was dit namelijk zijn laatste geval in dit
aardse bestaan.
Hij hoopte nog altijd vurig op Groman, hoewel hij er geen vermoeden van had
wat zijn partner dan wel zou moeten aanvangen om het ontzettende gevaar dat
de hele mensheid bedreigde, af te wentelen.
Zou het genoeg zij dat Groman het spreekwoordelijke erwtje in de goede
richting kon doen doorslaan? Want tot meer waren zijn magische krachten
namelijk niet in staat - tegenover de formidabele machtsconcentratie die Bonar
Harlen kon mobiliseren.
De schrijver concentreerde zich nu sterker op het gebeuren om niet voordurend
aan de mogelijke nederlaag te moeten denken.

 

Groman reed met zijn beschermeling de magische sfeer uit. Hij had een kleine
rustfase nodig. Langer zou hij net niet hebben uitgehouden.
En hier moest hij wachten tot Doug Steuart weer bij zijn positieven kwam.
Hij berekende het moment haarscherp. Voordat Doug over zijn situatie kon
nadenken, stelde Groman de cruciale vraag: "Wat zocht Harlen eigenlijk bij de
Duivelsheuvel?"
"Wat?" vroeg Steuart niet-begrijpend.
Hij had moeite om zijn geheugen op te rakelen. Waarom lag hij nu niet in bed?
Waar bevond hij zich eigenlijk? Hij voelde zich belabberd!
"Hij was vanmorgen in de stad en reed daarna naar de Duivelsheuvel. Waarom?"
Steuart fronste het voorhoofd, hoewel zijn buil daardoor erg pijn deed. Hij
dacht aan de eigenaardige droom. Een droom? De stemmen, de andere wereld,
het gloeiende oog van de cycloop uit het hiernamaals, Nee, een vizioen!
Er bestond een wisselwerking tussen de krachten van de heuvel en hemzelf!
Zijn oude vermoeden. Dat werd nu bewaarheid.
Wie was de lastige vragensteller?
Steuart keek rond, maar zag niemand.
"Doe maar geen moeite", zei Groman. "Je zit in mij. Ik ben de auto!"
"Wat?" Maar dat was je reinste waanzin!
"Jij bent volstrekt niet waanzinnig, Doug. Heb je geen van leven doordrongen
heuvel gezien? Wat is er dan zo ongewoon aan een levende auto?"
Doug Steuart ademde op. Dat waren woorden die hem opluchtten.
"Ik ben tot alles bereid. Zelfs als jij beweert dat een kip blaft en een
hond kakelt. Ik geloof alles." Heel sarcastisch klonk dat.
Groman lachte.
"Zo'n vaart zal het wel niet lopen, Doug. En antwoord nou eindelijk eens op
mijn vraag!"
De droom: iemand was in de heuvel. Wat deed hij daar? Ging het werkelijk om
Bonar Harlen?"
"Hij heeft iets veranderd. Daarom moest hij dadelijk inkopen gaan doen. Vorige
nacht ging hij het pakt met het kwaad aan. Het moet voor hem samenhangen met
het voornemen dat hij zich veilig en wel van dat pakt wil ontdoen."
"Maar dan heeft hij geen macht meer!" weerlegde Groman.
"Daar heeft hij zeer zeker aan gedacht. Het ziet er zelfs naar uit dat hij
beter zonder meer zijn vingers van dat pakt had afgehouden, maar..."
Steuart zweeg en verviel in nadenken.
"Er blijft ons niets anders over dan te gaan zien!" Groman zette zich in
beweging. Hij reed in de richting van de Duivelsheuvel. "De vraag is alleen
maar waar we moeten beginnen."
"Ik toon je de weg naar de ingang. Vanmorgen vond ik hem, toen ik het spoor
van Harlen volgd."
Kort daarop stopten ze bij het gat in de grond. Goddank was de aarde intussen
een beetje opgedroogd. Voor Groman bestond geen gevaar met zijn wielen ergens
te blijven vastzitten - op voorwaarde dat hij heel voorzichtig bleef.
"En wat nu?" wilde Groman weten.
Doug Steuart voelde die vraag aan als een uitdaging. Hij kreunde luid en
aanhoudend.
"Je gaat toch niet van mij verwachten dat ik uitstap om even te gaan kijken,
he?"
"Ik weet in wat voor toestand je verkeert, maar ik kan je ondersteunen. Je
mag je er alleen niet tegen verzetten."
"Goed dan!"
Steuart schikte zich in zijn lot. Onmiddelijk werd hij door nieuwe krachten
doorstroomd. Hij overwon zijn onpasselijkheid en duwde het portier van de
wagen open.
Inderdaad slaagde hij erin om de wagen te verlaten, en deze keer niet
kruipend.
"Blijf niet te lang weg, Doug!" verzocht Groman hem. "De krachten die hier
heersen, maken het tot een harde dobber voor mij. Ze verzwakken me."
"In orde, roestemmer..."
"Je hoeft me ook nog niet boos te maken!" bezwoer Groman hem.
Steuart ging wankelend in de richting van de opening. Hij zag onmiddelijk
dat er hier iets veranderd was. Slecht weggestopt liep er een draad naar het
binnenste van het gat. Een draad. Nieuwsgierig bukte Steuart zich.
"Mijn God! Als ik me niet lelijk vergis, is dat soort een detonatiekabel!"
"Wat zeg je daar?" Groman's gedachten overvielen hem.
Ogenblikkelijk begreep hij het.

 

Allen waren ze betrokken bij het ritueel, behalve Poul Grant. Hij was
veroordeeld tot de rol van zwijgende getuige.
Reverend Martin had sacrale voorwerpen op een nauwkeurig bepaalde wijze
opgesteld en geordend. Ze vormden zo een magische kring.
Davidson en zijn mannen gaven elkaar de hand. Samen met de predikant, de
misdienaars en natuurlijk Bonar Harlen verstrekten ze de kring.
Reverend Martin sprak met stemverheffing en riep bezweringen. Harlen liet
hem betijen.
Niets zichtbaars gebeurde. Zo verliepen enkele minuten.
Plotseling verliet Harlen de kring en stelde zich vlak in het midden ervan
op. Daartoe moest hij op het altaar klimmen.
Daar spreidde hij de armen uit. En nu weerklonk zijn stem. Hij zei een gebed,
deed dit met volle overgave. Vervolgens begon hij zelf met bezweringen.
De personen in de kring verloren hun identiteit, werden ‚‚n met elkaar,
concentreerden hun geestelijke krachten op Harlen in hun midden. Zo werd
Harlen tot een catalysator van hun wil - en tot het medium van de machten van
de Witte Magie.
Zijn lichaam straalde in het reinste licht. Het stralen was zo intensief dat
Grant de aanvechting kreeg om de ogen te sluiten. Maar dat waagde hij niet
om zich niet de geringste kleinigheid te laten ontgaan.
Witte vonken knetterden, sprongen uit de vingertoppen van Harlen, vlogen in
de kring, vormden een stolp van magische energie die alle deelnemers aan
het ritueel overkoepelde.
Harlen onderbrak zijn bezweringen. Nu kon men zijn woorden duidelijk verstaan:
"Machten van het Goede, zie wat er in Nashville gebeurt. De poort van de hel
zal worden geopend en de vorsten van de duisternis toegang verlenen tot de
aarde. Hier willen ze hun heerschappij aanvangen. Bijgevolg openen wij de
poort naar de sfeer van het Licht. Daal naar ons af, naar ons arme zondaars.
Daal neer en bescherm ons tegen het onheil. Vorm een sfeer binnen dit
kerkgebouw, als toevluchtsoord voor allen die van goed wil zijn!"
De aarde beefde, de stevige muren wankelden bedenkelijk. Ergens ruiste kalk
van de muur.
Er kwam beweging in de magische stolp. Er vormden zich uitsteeksels.
En plotseling breidde ze zich uit, werd ‚‚n met de muren van de kerk.
Harlen had eens te meer de overwinning behaald. Nu waren de tegengestelde
machten van de magie allemaal aan zijn kant.
De grootste overwinning in de geschiedenis van alle magiers.
"Gelukt!" riep hij uit en klauterde van het altaar.
De andere kwamen weer bij zinnen - maar slechts zo ver als Harlen het wenste.
Voor Poul Grant bleef hij staan.
"Je hebt het gezien, pennelikker. Nu ga ik buiten en bereid ik de volgende
zet voor. Weet je, in de Duivelsheuvel steekt voldoende dynamiet om heel het
ding in de lucht te blazen en daarmee de poort van de hel te vernielen.
Dat zal ik doen, hoewel niet onmiddelijk. Eerst moet ik me ervan vergewissen
dat de machten van de andere wereld hun weg naar mij zullen vinden.
Met dat onderscheid dat ik dan niet meer aan dat onzalige pakt gebonden zal
zijn."
En daarmee liep hij met trots geheven hoofd naar het kerkportaal.
Grant keek hem na en dacht: die zet tegen het kwaad kan hij enkel om
middernacht verrichten. Hier in de kerk moest hij het ritueel bij helder
daglicht voltrekken- als de zon op haar hoogste punt staat.
Achter Harlen viel de zware deur van het portaal in het slot.

 

Lilly zag haar man komen. Het was alsof een ijskoude hand zich om haar hart
sloot. Ze vermoedde dat de beslissing nu zou vallen - betreffende haar
persoon.
Er ging van de kerk een zonderling straling uit. De magische sfeer van het
kwaad, die pas tijdens de nacht zijn volledige kracht ontplooide, botste daar
op helder licht. Daardoor ontstond een stralenkrans - als een heiligenaureool.
Lilly huiverde. Harlen liep met grote stappen en met iedere van zijn stappen
groeide haar paniek.
Daarbij kwam dat ze geen andere keuze had dan geduldig op zijn komst te
wachten. Vluchten was van tevoren uitgesloten. Daarvoor had hij al gezorgd.
Lilly verloor hem niet uit het oog. De uitbaatster van het cafe-pension beefde
als een riet.
Zware stappen op de trap - de stappen van het demonische afgrijzen, zo voelde
Lilly het toch.
Ze liet zich op een stoel neer en wachtte.
En toen kwam Bonar Harlen binnen - en met hem de kilte van de dood.

 

"Gelijk heb je, mijn liefste. De beslissing is gevallen!" Zijn stem klonk wat
vervormd en dat vergrootte Lilly's angst nog.
"Waarschijnlijk ben je nu wel benieuwd hoe die beslissing eruit ziet, he?"
Lilly waagde het niet om ook maar ‚‚n enkel woord te uiten. Dat zou haar
trouwens niet mogelijk geweest zijn. Een geweldige krop sloot haar keel af.
"Jij speelt een belangrijke rol in de komende nacht. Voordat ik de heuvel
dynamiteer en daarmee de poort naar de hel vernietig, moet ik jou opofferen!"
Nu zei ze toch iets. "Hoe kan men door een springlading de magische krachten
uitschakelen?"
"Begrijp je dat dan niet? Kijk eens, Lilly, eigenlijk is de heuvel in zijn
geheel de poort. Zo is het nu eenmaal beschikt. Driehonderd jaar geleden zijn
de duivelsdienaars erin geslaagd daar voor hun doeleinden gebruik van te
maken. Bekijk het toch eens vanuit de wetenschappelijke hoek. Zekere
voorwaarden zijn noodzakelijk om een gewenst effect te verkrijgen. Maar als
ik de volgorde verander, verschuift ook het gebeuren.
En als ik dan de volgorde helemaal ophef, kan ze haar doelstelling niet meer
bereiken. Maar weer naar jou, Lilly. Jij bent een heks, al is het niet in de
magische zin van het woord. Jij kent alleen jouw eigen voordeel en jij plaatst
jouw eigenbelang boven alles. Mededogen ken je niet. Dus ben jij een faktor
van het kwaad en als mens zeer nauw verwant met de machten van de duisternis.
Als ik je opoffer, vinden de vorsten van de duisternis eindelijk hun weg naar
jou - zonder belemmeringen. Daarbij moet je sterven. Ik ben je moordenaar en
geen band is sterker dan die tussen slachtoffer en dader. Een wisselwerking.
Is die uitleg je te ingewikkeld?"
Lilly kon alleen maar knikken.
"Het spijt me, maar ik wil niet nog meer tijd verkwisten. Jij bent mijn
troefkaart in de strijd om de macht. We rijden nu naar de Duivelsheuvel en
we begeven ons daar naar de rotshal. Die is in het centrum. Daar moet het
beslissende ritueel plaatsvinden. In de offertrog zul je om middernacht
vergaan - als een sterfelijk schepsel. Als levende dode verlaat je weer de
plaats van het afgrijzen. We gaan buiten, de heuvel uit. De energieen van
de hellevorsten activeren je, beheersen je, maken je tot een slavin. Dan laat
ik de heuvel in de lucht vliegen en maak zo een eind aan de uitwerking van het
pakt. Het kwaad zal zich via jou op me willen wreken. Maar dat is niet
mogelijk omdat ik ook het Goede aan mijn kant heb. Daarmee lukt het mij jou
te dirigeren, Lilly. Word het werktuig van mijn macht! Samen vertegenwoordigen
wij de meest tegengestelde krachen van de magie. Samen grijpen wij de macht
over de levende en de niet levende wereld!"
Lilly stortte ineen, jammerend, huilend. Ze kon niet meer.
Bonar Harlen lachte.
"Kalmaan, Lilly. Een zekere vrijwilligheid van jouw kant is vereist, om het
succes van het komende ritueel te waarborgen. Erken eindelijk de grote rol
die jij te spelen hebt. Al jouw wensen gaan in vervulling. Speel je al niet
met de gedachte hoe mooi het zou zijn om samen met mij te heersen?"
Lilly werd spoedig weer kalmer. Ja, ze had geen keus. Als ze zich verzette,
zou ze toch ook moeten sterven. Dus was het maar beter zich naar de eisen
van haar man te schikken.
Een zekere vrijwilligheid? Ja, ze was daartoe bereid!

 

"Hij komt!" hijgde Steuart.
Groman schrok.
"Wat is er met jou aan de hand?"
"Vergeet niet dat ik me niet zo volledig moet afsluiten als jij, mijn vriend.
Bijgevolg bespeur ik het naderen van onze vijand Bonar Harlen!"
"Handel dan snel, Doug, voordat het te laat is! Zoek het springmechanisme."
Kreunend volgde Steuart de loop van de onstekingsdraad. Het was logisch dat
het mechanisme buiten de heuvel moest zijn aangebracht. Tenslotte was Harlen
niet van plan zichzelf in de lucht te jagen.
Op een afstand van vijftig yards van het gat in de grond, vond Doug het
onstekingsdoosje.
"Opgepast, roestemmer!"
Beledigd door deze opmerking schakelde Groman in achteruit en haastte zich
uit de weg.
Steuart verwijderde de veiligheidsvergrendeling en trok de dubbele greep
omhoog. Met beide handen omklemde hij de schakelaar. Toen drukte hij hem
naar beneden.
De dynamo verwekte de ontstekingsvlam. Snel als het licht raasde de impuls
door de kabel, bereikte de ladingen, deed de ontploffing losbarsten.
Een geweldig gegrom vervulde de aarde. De heuvel wankelde. Hij beefde, toen
verbreidde hij zich in de labyrintschachten, blies zich daar op.
Tegelijkertijd stortte hij ineen als een kaartenhuis. Rook, stof, rotsblokken
vlogen in alle richtingen, vielen weer neer.
Een krater onstond.
Veel zag Steuart er niet van. Want de explosiedruk dreigde zijn trommelvliezen
te verscheuren.
De schokken die zich in de bodem voortplantten, sloegen hem van de been.
Beide handen drukte hij tegen zijn oren. Zijn mond was wijd opengetrokken.
Met ‚‚n enkele handeling had hij de hel binnen de Duivelsheuvel ontstoken.
Maar tegelijkertijd doofde hij de sfeer van de magie!

 

Het bereikte Harlen, juist toen ze naar de wagen gingen. Hij schreeuwde
gekweld. Zijn ogen schoten vonken. Maar het vuur doofde weer in het uit.
Harlen viel ter aarde.
Niet begrijpend staarde Lilly op hem neer.
Harlen brulde als een gekeeld varken. Hij scheen alle martelingen van de hel
te doorstaan.
"Nee!" Zijn vingers klauwden in de grond.
Toen kwam de schok. Als een machtige aardbeving.
Onwillekeurig wierp Lilly zich tegen de grond. Heel Nashville trilde, als
stond het plaatsje op de rug van een koortsige reus.
Lilly geloofde op dat ogenblik inderdaad dat de wereld tenonder ging. Toen
keek ze op naar de Duivelsheuvel, zag dat die ingestort was - en begreep!
"Bonar Harlen!" gromde ze woest.
Haar stem werd luider, schriller, "Bonar Harlen!"
Ze wierp zich op de jankende, klagende man, sloeg op hem in.
Maar de macht van Harlen was nog niet helemaal gebroken. Ploteling richtte
hij zich op, wierp Lilly van zich af. Weer stonden er vlammen in zijn ogen.
"Ik begrijp het!" gromde hij. "De wagen van Poul Grant! Hoe kon ik zo blind
zijn? Ik heb me niet vergist. Waarom heb ik mijn eerste gedachte niet
gevolgd? En Doug Steuart, de onzekerheidsfaktor!"
Hij dreigde met beide vuisten in de richting van de Duivelsheuvel.
"Ik heb dit spel verloren, maar mij blijft nog de Witte Magie. Die zal me
beschermen. Vernietigen zullen jullie mij niet!"
Hij schonk Lilly geen blik meer, maar rende weg in de richting van de kerk.

 

Lilly bevond zich nog altijd voor het cafe-pension toen Groman kwam
aangeraasd. Om niet teveel opzien te baren, had hij Doug gezegd achter het
stuur te gaan zitten. Nu kon Groman zijn krachten tenvolle ontplooien.
Dat kwam Doug ten goede. Hij zag er gezond uit, alsof hij nooit een zware
hersenschudding had gehad. Groman versnelde het genezingsproces.
Als hij nog een uur de gelegenheid gehad zou hebben, was Doug weer gezond.
Het venster stond open.
"Waar is je man?" vroeg Doug.
Lilly werd wit als een doek. Woordeloos wees ze naar de kerk.
Groman wist daarmee genoeg. Hij reed met grote snelheid verder.
"Wat om alles in de wereld zoekt die vent in de kerk?" vroeg Steuart zich
verbaasd af.
"Jij schijnt het nog altijd niet helemaal begrepen te hebben, mijn vriend. We
hebben hem van zijn macht beroofd. Stilaan komen de bewoners van Nashville
weer tot hun positieven. Ze zullen zich herinneren wat er gebeurd is en ze
zullen hem naar het leven staan. In de kerk is hij veilig. Zie je niet dat
hij daar een sfeer van Witte Magie heef opgericht?"
Steuart schrok.
"En wat moeten we tegen hem ondernemen als hij zo beschermd is?"
"Witte Magie deugt niet voor gewelddadigheid. Denk daaraan, Doug! En vergeet
vooral niet dat je nog altijd immuun bent tegen zijn magische beinvloeding -
tenzij je ze tot bij jou laat komen. Poul Grant, mijn partner, is een
gevangene van Harlen. Bevrijd hem!"
Met snerpende banden stopte Groman voor het kerkportaal. Doug aarzelde geen
seconde. Hij stapte uit.
Grant had er een lief ding voor over gehad als hij had kunnen te weten komen
wat er buiten omging.
Opeens kwam Harlen binnengestormd. Hij was buiten zichzelf, rende naar het
altaar.
De anderen verwachtten hem. Ze stonden nog altijd onder de invloed van de
Witte Magie.
Harlen greep de geboeide Grant bij de kraag.
"Jouw auto heeft me een loer gedraaid. Ik kan me zo inbeelden wat hij nu
van plan is. Maar de sfeer van de kerk maakt een strijd niet mogelijk. Geweld
kan niet tegen mij worden aangewend."
Buiten reed een wagen voor.
Harlen wenkte naar de predikant en naar de anderen.
"Verdwijn, naar buiten!"
Ze gehoorzaamden.
"Ja", sprak hij voort, "dat is heel het speciale aan mijn persoon: wel kan
geen geweld tegen mij worden aangewend, maar die beperking geldt niet voor
mezelf."
Hij trok een mes. "Als iemand mij te dicht wil naderen, breng ik je om. Dat
zal me trouwens een bijzonder genoegen zijn."
Deze bedreiging toonde Grant dat Harlen niet zo heel zeker van zijn stuk was.
Nog voor de mannen het kerkportaal bereikten, ging de deur open. Steuart
kwam binnen.
"Ah, mijn beste Bonar, jij hier!" zei de boer cynisch. "Ik heb je overal
gezocht."
Harlen stak het mes weg.
"Kom dichterbij, mijn vriend, opdat ik je geluk kan wensen. Je schijnt je van
je hersenschudding intussen al ietwat te hebben hersteld?"
Steuart naderde tot op enkele stappen. Hij keek schuins naar Grant.
"Let op. Harlen heeft een mes!" waarschuwde de schrijver hem.
Maar Doug was zonder dat ook al heel voorzichtig.
Harlen lachte. "Wat wil je nu ondernemen, Doug?"
"Ik zal je gevangene bevrijden."
"Probeer het maar."
Steuart boog zich lichtjes voorover, nam zijn vijand nauwlettend op. Toen ging
hij tot de aanval over.
Nauwelijks raakten zijn handen Harlen aan, of hij slaakte een luide kreet van
pijn. Maar dat prikkelde zijn woede nog meer. Had die gekke auto niet beweerd
dat hij immuun was voor magie?
Steuart ging voor de tweede keer tot de aanval over. Maar nauwelijks was hij
zeker van zijn overwinning, of Harlen trok zijn mes. Hij richtte de punt naar
boven en wilde toesteken.
Door het handgemeen waren ze binnen de reikwijdte van Grant's benen gekomen.
Poul gaf een harde trap - recht tegen Harlen's scheenbeen. Dat bracht de
magier ietwat van zijn stuk.
Steuart duwde hem voor zich uit. Harlen sloeg ruggelings tegen de grond en
verloor zijn mes.
De boer bukte zich om het op te rapen. Enkele handgrepen en de boeien vielen
ten offer aan de scherpe snede van het mes.
"Dank je", mompelde Grant en wijdde toen al zijn aandacht aan Bonar Harlen.

 

Mensen kwamen van alle kanten toegestroomd. Ook Lilly Harlen was onder hen.
Ze wisten dat de man tegen wie hun haar zich richtte, zich in de kerk bevond,
maar ze merkten ook dat het hun niet mogelijk was om de kerk te betreden.
Toen ging de deur van het voorportaal open. Bonar Harlen werd naar buiten
geduwd. Poul Grant volgde. Tegen de lichamelijke kracht van de schrijver had
Harlen weinig kunnen inbrengen en de beschermende krachten van de magie
botsten werkeloos van Grant weg.
Doug Steuart verscheen achter hem.
"Dat ontbrak er nog aan!" kreunde hij toe hij de volkstoeloop zag. "Hoe moeten
we Harlen daar doorheen loodsen?"
Grant schudde het hoofd. "Dat moeten we helemaal niet, mijn beste. Het is
onmogelijk Harlen vanwege zijn wandaden voor een gewone rechtbank te brengen.
Laat de bewonders van Nashville maar beslissen wat er met hem moet gebeuren.
Het is alleen en uitsluitend hun zaak, want per slot van rekening waren zij
het die het meeste leed te dragen hadden."
"Nee!" brulde Bonar Harlen, maar Grant duwde hem middenin de menigte.
Het zag er even naar uit dat de mensen zich onmiddelijk op hem zouden storten.
Maar nee, dat gebeurde niet. De bewonders van Nashville wilden zich niet tot
zijn peil verlagen.
Reverend Martin stapte naar voren.
"Nog altijd is Harlen een dodelijk gevaar, want hij zal nieuwe middelen en
wegen vinden. Toch mogen we onze handen niet aan hem bezoedelen. Harlen leeft
toch op zo'n goede voet het het kwaad, he?" Zijn blik zocht en vond Poul
Grant. "De vorsten van de duisternis zouden zich beslist over zijn
tegenwoordigheid verheugen!"
Grant haalde de schouders op. Hij wilde het geheim van Groman wel niet
verklappen, maar het zou niettemin in orde komen.

 

En zo eindigde Bonar Harlem: om middernacht verzamelden alle mensen zich op
het marktplein van Nashville. Poul Grant trok rondom Bonar Harlen een
krijtkring en voorzag die van symbolen. Groman wees hem nauwkeurig aan wat hij
moest doen.
Ongaarne herinnerde Groman zich de rol die hij in een onbekend verleden had
gespeeld. Was hij niet zelf een machtige magier geweest - die zich had
gewijd aan het kwaad?
"Je hebt geen keus, Bonar Harlen!" bromde Grant. "Bezweer de creaturen van
de hel. We zullen je daarbij steunen."
Hij verliet de kring en ging in de Ford zitten.
Bonar Harlen knikte koppig. Met de steun van Harlen produceerde hij de
magische energieen.
Boven de krijtkring groeide een muur van mist. De magische geweldkrachten
woedden binnen de kring, maar waren toch niet in staat om de muur te
doorbreken, hoewel dat Bonar Harlen naar de zin zou zijn geweest.
En toen stortte de magische muur in elkaar. Bonar Harlen was voor altijd
verdwenen!
De toeschouwers waren een beetje ontgoocheld. Ze hadden het zich allemaal een
stuk spektakulairder voorgesteld.
Poul Grant hield zich niet meer bezig met dit probleem. Hij deed veel meer
zijn best om weer in het cafe-pension van Lilly - nu de (bepaald niet
treurige) weduwe Harlen - te komen. Want hij was erg gehaast om zijn
schrijfmachine boven te halen. Hij had per slot van rekening stof voor een
boek vergaard.
"Waarom schrijf je hem niet in Londen?" vroeg Groman een beetje zuur.
"Nou, de lezers verwachten toch een happy ending, nietwaar? Jong, knap
hoofdpersonage troost geschokt achterblijvende, mooie, jonge weduwe. Iets
in die aard."
"Grmpf!" luidde Groman's enige reaktie. Maar hij reed braaf naar het pension
toe.

 

Plaats reactie


Beveiligingscode
Vernieuwen