Deel 9 geschenk
Het was reeds laat in de ochtend toen ze wakker werd. In zijn bed. In zijn huis. Haar ogen zochten hem ,maar vonden hem niet. Snel waste ze zich en liep de kamer in. Ook daar was hij niet. De tuindeur stond echter wijd open. De zon scheen en het beloofde een heerlijke nazomerse dag te worden.
Op een krukje op het terras lag uitnodigend een ochtendjas, met daarvoor een paar slippers. Ze stapte in de slippers en bekeek de ochtendjas. De stof was dun en doorschijnend. Ze trok hem aan en leek niets aan te hebben. Haar borsten, haar buik, haar billen, allen waren ze, hoewel vaag, nog zichtbaar. Naakt bleef ze zo aldus, koud kreeg ze het echter niet meer. Ze sloeg de ochtendjas dicht en sloot hem met de haar zo bekende ceintuur. Zoekend keek ze naar het bos, dat achter het huis gelegen was. Nog zag ze hem niet. Aarzelend liep ze het bos in.
Takken streken langs haar billen en ze herinnerde zich de vorige avond. De vele handen die haar daar beroerd hadden, hoe ze schaamteloos zich op die handen had geworpen en zich geheel had laten gaan. Hoe ze gedacht had dat hij haar daarna had gestreeld en gekust. Toen het de musicus bleek te zijn die haar omhelsde. En in plaats van hem van zich af te duwen, niemand anders lief te hebben dan hèm, had ze zijn omhelzing beantwoord en hem gretig teruggezoend. Hoe kon hij haar nu nog accepteren en vooral, hoe kon zij hem, schaamteloos en verdorven als ze was, nu nog dienen?
Geheel opgeëist door haar eigen kwellingen, liep ze hem bijna voorbij. Hij floot haar en opgeschrikt snelde ze naar hem toe. Ze liet zich op haar blote knieën vallen, haar ochtendjas optillend. Lang liet hij haar echter niet knielen. Hij toonde haar de grote eik waar ze onder stonden.
“Deze eik”, zei hij, “heb ik na lang zoeken gevonden. Het is de grootste en oudste eik van het bos. Het is daarmee geen gewone boom, maar een ‘boom van het recht’, oftewel een strafeik. Want zoals de Germanen hun rareige eiken hadden om recht te spreken, heb ik deze eik om over jou recht te spreken, je te straffen en tegelijkertijd je weer een deel te geven van je toekomst, zoals ik je beloofde.”
De oude eik boezemde haar ontzag in. Ze wilde niets liever dan gestraft worden, hier en nu. Zo zou hij haar boze gedachten bestrijden. Zo kon ze boete doen om weer de zijne te worden. Verlangend strekte ze haar armen uit naar de machtige boom. Snel beantwoordde hij haar gebaar en sloeg touwen om haar polsen, wierp die over de takken en trok ze aan. Met haar armen gestrekt hing ze nu aan de takken van de boom. Ook haar enkels bond hij één voor één en trok ze vervolgens uit elkaar. Geheel geopend en gestrekt was ze nu aan de boom gebonden, zodanig dat ze nog aan alle kanten vrij bereikbaar was.
Hij maakte haar ceintuur los, zodat haar kamerjas geopend werd. Losjes hingen de beide panden naast haar borsten. Hij streek met de zweep door haar kutje.
“Zo zal ik je straffen, met je eigen ceintuur. Je straffen voor je schaamteloosheid, je verdorvenheid. Zonden eerder begaan in je eigen gedachten, dan dat je feitelijk zondigde tegen mijn wil. Maar de zonde is daarmee niet lichter, eerder zwaarder. De pijn van je straf zal dan ook meer in je geest dan in je lijf voelbaar zijn. Maar eerst zal ik je geselen.”
Hij geselde haar op een manier waarop ze nog nooit was gegeseld. Langzaam begon hij haar hele lichaam te slaan, over de ochtendjas, op haar naakte huid, gelijk daar waar de zweep neerdaalde. Stevig en rustig sloeg hij elk plekje van haar huid, van nek tot hiel, van hals tot teen.
Hoewel hij niet zacht sloeg, harder zelfs op billen en borsten, kreunde ze niet, huilde ze niet. Haar hele lichaam begon te branden. In plaats van pijn voelde ze slechts warmte, en na warmte verlangen, en na verlangen geilheid.
Het was dan ook, toen hij haar kutje sloeg, een nat kutje dat hij raakte. Eerst had hij haar hele lichaam op horizontale ze met de zweep geslagen, nu hield hij hem verticaal en sloeg haar openstaande lipjes en grotje, van onderen, zacht doch beslist. En in plaats van te gillen van pijn, kreunde ze van genot. In plaats van handen beroerde haar de zweep, de zweep van genot, de zweep van lust, de zweep van extase. Haar hele lichaam huiverde en schudde, toen een laatste slag haar deed klaarkomen.
Toen pas kwamen de tranen, tranen van geluk: nog nooit waren pijn en genot, liefde en straf, zo innig met elkaar verbonden geweest. Hij sloot haar ochtendjas en bevestigde de ceintuur om haar middel. Haar losmaken deed hij echter niet. Op een paar passen afstand ging hij zitten op de bosgrond en keek naar haar. Lang nadat haar tranen gedroogd en haar lichaam bedaard was, begon hij weer te spreken.
“Deze geseling van genot was een geschenk van mij, een geschenk aan je trouweloosheid. Een geschenk, omdat het datgene was wat je eigen ik je ingaf, omdat je op dat moment jezelf was. En wees jezelf, dan ben je van mij. Je hebt mij lief, door anderen lief te hebben. Je geeft je aan mij, door je aan anderen te geven. Je bent van mij, doordat je van een ander bent, doordat je van jezelf bent, jezelf bent.”
“Maar je begrijpt me niet, ik weet het.”
Zwijgend beaamde ze het. Hoe kon ze hem begrijpen. Hier hing ze, voor hem geopend, door hem gebonden, aan hem gebonden. En zo was het zoals zij het wilde. Hoe kon ze dan van een ander zijn?
“Je zult het moeten voelen. Daarom zal ik je een opdracht geven, een zware opdracht, de opdracht om je te prostitueren. Aan een vreemde man zal je je geven en hij zal je belonen met geld. En je pooier, je beschermer, zal niet ik zijn, maar degene voor wie je zondigde: je musicus. Je zult dan merken, door je te geven aan een ander, dat je hem zult liefhebben, onvoorwaardelijk, zonder mij.”
Maar ze geloofde hem niet. Hij had de zwaarste straf voor haar uitgezocht die mogelijk was, dat was waar. In haar geest zou ze moeten lijden, dat was waar. Nogmaals zou ze zich aan een man moeten onderwerpen, hem moeten gehoorzamen, alles moeten doen om hem te behagen en genot te schenken. Maar hij zou het niet zijn, het zou een vreemde zijn, iemand die haar niet zou liefhebben, die zij niet zou liefhebben, die alleen haar lichaam nam en gebruikte. Haar vernedering zou volkomen zijn, haar straf het grootst. Daarom lachte ze hem dapper toe. Ook die straf zou ze ondergaan, om hem te bewijzen dat hij het was die haar beval, dat ze van hem was, hem toebehoorde, hem en hem alleen beminde.
Glimlachend om haar dapperheid stond hij op en liep naar haar toe. Haar polsen maakte hij los, haar enkels niet. Voorzichtig legde hij haar op haar buik in het zachte mos. Hij ontkleedde zich en knielde tussen haar nog wijd gespreide benen. Met zijn handen om haar buik trok hij haar wat omhoog en naar zich toe. Zijn penis drukte hij op haar kontje. Langzaam maar gestaag perste hij zich in haar poepgaatje. Nauw was ze daar nog steeds, hoewel haar kreten van pijn zich spoedig met kreten van lust vermengden, zeker toen hij zich voorover liet vallen en zijn handen in haar kutje graaiden.
Ze kronkelde met haar buik en borsten over de grond, slechts in haar bewegingen beperkt door haar vastgebonden enkels. Dat het de bosgrond was waarop ze lag, dat het de open natuur was waar ze lag, dat slechts honderd meter verderop de straatweg lag, dat het haar kontje was dat hij neukte, het deerde haar niet. Zonder remmingen kreunde en gilde ze van genot. Weer kwam ze klaar, nu in harmonie met hem.
De volgende dag was aangebroken, de dag waarop ze haar opdracht moest volvoeren. Zenuwachtig kleedde ze zich aan in haar eigen huis. Ze bekeek zichzelf in de spiegel. Het waren haar gewone kleren die ze droeg. Het gebreide jurkje, zwarte kousen en jarretels, zwarte schoentjes, een zwart b.h.-tje en een zwart slipje. Een gewone ceintuur, want ze ging naar buiten. Aantrekkelijk zag ze er zo uit, dat wel. Slank, zelfs een beetje sexy, dat ook. Maar niet vrouwig, integendeel, nog steeds kuis. Ze wist dat, als vrouwtje, ze er ook als een vrouwtje uit diende te zien. Want een vrouwtje zou ze zo dadelijk zijn. Maar ze kon het niet, niet voor anderen, zeker niet voor de musicus. Maar toch zou ze zo dadelijk ... Ze schaamde zich nu al, en snel trok ze de deur achter zich dicht om haar tranen voor te zijn, en ging ze op stap.
Het was een groot en luxe hotel, waarin ze zich moest prostitueren. Gelukkig, ze was hem dankbaar dat ze tenminste niet als straatvrouw hoefde op te treden. Ze gaf haar naam op bij de balie, waarop ze een sleutel en kamernummer kreeg. Het was op de hoogste etage. De kamer was groot en modern ingericht, met een groot bed en enkele gemakkelijke stoelen. Ze ging zitten en wachtte.
Na een half uurtje hoorde ze de deur open gaan. Het was haar musicus. Hij omhelsde haar en kuste haar direct, zonder enige plichtplegingen. En zij, zij liet het toe, ze was immers zijn vrouwtje, en bovendien, als ze eerlijk was, ze vond het heerlijk en wilde niets liever dan dat.
“Zo”, zei hij, nadat hij afscheid van haar mond genomen had, “zo, mijn vrouwtje, je pooier is aangekomen. Laat me je eens bekijken.”
Hij hield haar op een afstand en mopperde.
“Kuis hè, zedig, een zedig vrouwtje, een zedig vrouwtje wil je zijn. Beentjes open, maar zedig blijven, niet? Bah. Als je niet zo meteen geld voor me moest verdienen, zou ik je eens flink aftuigen met m’n broekriem. Maar dat zou je marktwaarde verkleinen, dus à la, dan maar na het neuken en tijdens het centjes tellen. Maar gelukkig heeft haar mannetje op een lui vrouwtje gerekend. Ik zal je laten zien hoe je je geld moet verdienen. En verpruts je het dan nog, dan gaan we gewoon nog wat langer door met je af te ranselen. Vooruit, uit die jurk.”
Hij gaf een ruk aan haar jurk. Zijn stem was van schertsend in het begin steeds dreigender geworden. De musicus, die haar lief had en met wiens kus ze was ontvangen, was steeds verder naar de achtergrond verdwenen en de pooier die hij speelde en die hij ook was? - de pooier, die haar verachtte, was er voor in de plaats gekomen. Bang en beschaamd trok ze haar jurkje uit. Haar ondergoed kon hem echter wel behagen. Met een rauwe lach trok hij haar naar zich toe.
“Ha, daaronder weet dit vrouwtje wel hoe ze zich gedragen moet, geil stuk van me.”
Hij greep met zijn hand in haar b.h. en kneep in haar borsten.
“Lekkere tieten in ieder geval, daar houden de mannetjes wel van, kunnen ze lekker in graaien en bijten. ‘s Kijken of je ook zo’n lekkere kut hebt daaronder.”
Ruw drong hij in haar broekje en greep haar kutje.
“je zus, wat een geile del ben je”, riep hij uit toen hij haar kutje nat vond.
Want ondanks haar afkeer en schaamte was ze door zijn onverhuld en platvloers optreden opgewonden geworden. Waarvoor ze zich weer des te meer schaamde natuurlijk.
Diep stak hij zijn vingers in haar kutje.
“je zus, wat een kut, wat een geile vrouw ben je. Je geilt zeker al als de mannen naar je kijken. Kruiskijkster, ha! Je kijkt zeker elke lul in je vrouwekut. Of heb je ze het liefst in je kont.”
Hij haalde zijn hand uit haar kutje en trok haar broekje naar beneden. Ruw kneep hij in haar billen en trok ze uit elkaar. Zijn duim perste hij in haar reetje.
“Te gek, wat een neukkont”, riep hij uit, “die moet ik beter zien.”
Hij zette zijn been op een stoel en wierp haar over zijn bovenbeen. Hij bracht zijn hoofd dichtbij haar kontje. Verschillende vingers tegelijk stak hij in haar reetje en draaide ze woest en wellustig rond, terwijl zijn andere hand weer in haar kutje graaide. Het meisje gilde van de grove behandeling.
Toch huilde ze niet, noch smeekte ze hem te stoppen. Het was niet meer haar musicus, die haar ontkleedde en haar als een vrouw behandelde, maar de acteur in hem, verworden tot haar pooier. Het ging zo snel, het verliep zo reëel, dat ze zichzelf echt het vrouwtje waande, dat, terecht, door haar pooier wordt uitgescholden en blij mocht zijn dat ze niet door hem werd afgetuigd. Hoewel?
Hij trok zich terug uit haar kutje en kontje en gaf een harde klap op haar billen. En nog een en nog een. Ze schreeuwde het uit van pijn en vernedering.
“Zo, kuttenkop”, schreeuwde hij, “hier heb je d’r een en hier nog een en dáár. Ik zal je leren je kuis te gedragen bij je kerel als je geil loopt bij iedereen. Hier, daar heb je er nog een als voorproefje voor vanavond. Daar, en daar, een rood kontje is altijd goed voor de klandizie. Weet hij dat-ie er ook eens lekker tegenaan mag gaan. En een hete kont maakt het beursje dik en rond.”
Met een laatste klap gooide hij haar van zijn been en op de grond. Snikkend bleef ze op de grond liggen. Veel tijd tot snikken gaf hij haar echter niet. Aan haar haren trok hij haar weer omhoog. Met twee kletsen op haar borsten bracht hij haar weer tot de realiteit terug.
“Aan het werk, del, vanavond heb je tijd genoeg om te janken. Aankleden!”
Hij gooide haar een truitje en rokje toe. Snel trok ze haar slipje weer omhoog en perste zich in trui en rok. Beide waren superklein en strak. Het truitje was laag uitgesneden en gaf een prima kijk op haar borsten. Haar buik bleef voor het grootste deel bloot. Haar billen puilden uit het minirokje en werden er nauwelijks door bedekt. Bukte ze een weinig, dan toonde ze haar broekje en gordeltje. Zijn hand sloeg weer op haar kont en hij liet een tevreden gegrom horen. Hij gaf haar tenslotte een paar fragiele schoentjes met hoge hakken en een rode lippenstift met andere make up ter comple. van haar vrouwige image. Snel gehoorzaamde ze hem en maakte zich er mee op.
Verslagen stond ze op en bekeek zichzelf in de spiegel. Waar was dat verlegen, lieve, welopgevoede, kuise meisje gebleven. Voor haar stond een ordinaire vrouw en ze kon het niet laten ordinair terug te kijken. Haar pooier vond het prachtig en lachte luid.
“je zus, wat een stuk, wat een poenwijf, kom hier, del van me.”
Hij greep haar beet en kuste haar ruw. Zijn hand stak hij onder haar minirokje en broekje en betastte haar kutje. In weerwil van alles kreeg ze zin in haar rol. Ze kuste hem wild terug en toen hij even stopte om op adem te komen, lachte ook zij en tastte ruw naar de dikke bobbel in zijn broek.
“Krijg het nou”, riep hij uit, “jij heet mokkeltje van me, wil je nou al geneukt worden? Hè, als je mannetje maar even in je kut grijpt, dan wil je wel. Maar niks geen geneuk, je mot nog werken. Straks, als je de poen komt brengen, hou je maar je benen wijd, stuk van me. Opgelazerd nou. Hiernaast is je neukkamertje. Daar komt die gast voor vanavond. En denk eraan, geen afzuigertje alleen. Je houdt je maar een paar uurtjes bezig. ‘T is een klant met geld. Een volle behandeling met alles d’r op en d’r an. Kut, kont en tieten, alles. En kan-die niet meer, dan geil je hem nog maar een keertje zelf op. Uitgenaaid nu!”
Met nog een klap op haar kont zond hij haar naar de kamer naast de hunne, welke via een tussendeur ermee in verbinding stond.
Daar zat ze nu, in een veel kleiner kamertje, op het grote bed, dat het grootste deel van de kamer in beslag nam. Te wachten op haar eerste klant. Een klant die ongetwijfeld een ervaren vrouw zou verwachten. De bravoure van daarnet was spoedig verdwenen. Oh, mijn god, ze moest geld verdienen met haar lichaam. Ze moest hem, de grote onbekende, behagen en opgeilen. Ze moest zich wulps uitkleden, zijn penis vereren en deze in haar mond nemen om op te laten zwellen, zijn penis in haar kutje steken, hem neuken. Ze moèst hem aardig vinden, hem liefhebben...
Zo piekerend en wanhopend bracht ze de tijd door met wachten. En wachten moest ze. Om het kwartier stak haar pooier zijn hoofd om de hoek van de deur. Dapper en uitdagend probeerde ze dan terug te kijken. Maar kwartier na kwartier verstreek en het lukte haar steeds minder.
Na twee uur wachten vond haar pooiertje haar uitgestrekt op het bed, haar hoofd in haar handen, dikke tranen huilend. Wat had ze gedaan dat er niemand voor haar gekomen was. Hìj had dit geregeld en op hem kon ze immers altijd vertrouwen. Had de onbekende wellicht door het sleutelgat gekeken en was hij geschrokken van haar onaantrekkelijkheid? Ze wist het niet. Ze voelde zich diep ongelukkig.
Hij ging naast haar op het bed zitten en streelde haar teder. De pooier was verdwenen en ongemerkt was de musicus weer gekomen. Zacht waren zijn handen en langzaam kwam ze weer tot rust. Rustig ging hij door met strelen.
Toen hij haar tenslotte omdraaide om te kussen, keek ze hem liefdevol aan, met haar betraande gezichtje vol doorgelopen mascara. Ze verlangde hevig naar hem toen hij haar zoende. En hij zoende haar lang, diep en zacht. Vol overgave drukte ze zich tegen hem aan. Opgewonden betastte ze zijn kleding. Ze vond zijn rits en knoop, en opende zijn broek. Ze wilde zijn penis, ze wilde zijn penis in haar kutje, diep in haar begraven. Nog nooit had ze zo’n ongericht dierlijk verlangen in zichzelf voelen opwellen. Ze wilde hem. Ze wilde zijn penis in zich. Ze wilde hem neuken met alles wat ze in zich had.
Gretig beantwoordde hij haar verlangen. Met haar kleren nog aan neukte hij haar, dan weer fel en woest, dan weer langzaam en teder. Almaar door, keer op keer, tot in de eeuwigheid.
Nog nooit had ze zich zo bij een man laten gaan. Niets was er over van haar onderdanige onderworpenheid. Het was alsof het vrouwige in haar al haar passie voor hem had ontstoken. Ze had hem lief, oh, wat had ze hem lief.
Ze had geen besef meer van plaats noch tijd, noch persoon. Wie ze lief had wist ze niet meer, het was slechts de man, de man van alle mannen, symbool van alle mannen. Het was de musicus die ze innig liefhad en de man die ze aanbad. Maar ook andere mannen: alle mannen die ze eens had gekust, die haar seksueel hadden uitgedaagd, die haar in gedachten hadden uitgekleed.
Het liefdespel duurde eindeloos. Het was reeds vroeg in de ochtend dat ze uitgeput en intens bevredigd in slaap viel. Haar musicus stond traag op, ook hij was volkomen uitgeput - maar was zich nog bewust van zijn afspraak - en strompelde naar de grote kamer terug, waar hij eveneens tevreden en bevredigd op het bed viel om onmiddellijk in slaap te vallen.
De deur ging daarop zachtjes open. De man kwam binnen. Teder keek hij eerst naar de musicus daarna naar het meisje. Zachtjes kuste hij haar voorhoofd. Hij ging in de stoel tegenover haar zitten. Keek naar haar en wachtte en waakte tot ze weer zou ontwaken.
Het was reeds volop dag toen ze wakker werd. Waar was ze, wat was er gebeurd. Langzaam kwamen haar herinneringen weer naar boven. Hoe zij het vrouwtje was geweest, haar wanhoop toen er niemand kwam, de troost en liefde die haar musicus haar gegeven had, de liefde en begeerte die ze voor hem had gevoeld. Waar was hij, haar musicus?
Verward opende ze haar ogen. Ze doorzochten de kamer - en vonden hèm. Ze keek hem aan, bleek en vol ongeloof. Hoe kon hij nu hier ... Haar herinneringen sloegen op hol. Hij die haar gezegd had haar te zullen straffen. Hij die haar de opdracht had gegeven zich te prostitueren. Hij die haar gezegd had zich aan een ander te geven en deze lief te hebben. En zij had hem liefgehad.
Weer keek ze naar de zwijgende man op de stoel daar voor haar. Hij zou haar moeten verafschuwen, haar moeten verwerpen, verstoten. Toch zat hij daar rustig, vriendelijk, liefdevol haast, naar haar te kijken. Wist hij dan niet dat...?
“Ja tòch”, zei hij op zachte toon, “ik weet alles, ik heb je gezien, en vooral gehoord, de hele tijd. Meer nog, ik heb het voorbeschikt, ik heb het geleid, bedacht en gewild. Ik kende je liefde voor je musicus voor je die zelf herkende, ik kende ook zijn liefde voor jou voor hij die zelf besefte, voor hij je zelfs ontmoet had. Want ik ken jou en ik kende hem, reeds lang. En ik kende jullie begeerte voor elkaar, jullie genot in elkaar. En ik genoot ervan, genoot ervan zoals jullie ervan genoten.”
“Want het was mijn wil die het deed geschieden. Mijn wil dat je jezelf zou zijn, en zo hem zou ontdekken, liefhebben en begeren. Want je was jezelf toen je hem begeerde. Bij het wakker worden waren je eerste gedachten niet bij mij, maar bij hem. Daarom heb je niet gezondigd, daarom heb je mijn bevelen niet veronachtzaamd, daarom ben je mij niet ontrouw geweest. Je was jezelf en je bent jezelf, in je liefde voor hem, in je trouw aan mij. Daarom ben je van mij en blijf je van mij. Alleen zal het niet meer zijn als voorheen.”
Hij zag dat ze hem niet begreep, dacht dat hij haar toch verstootte. Hij stond op en liep naar het bed. Hij streelde haar haar, kuste haar nek en nam haar handen in de zijne alvorens hij verder sprak.
“Toen ik je leerde kennen, was je een meisje zoals alle meisjes kunnen zijn. Je dacht dat je een vrouw was, een vrouw die werkte, liefhad, zelfstandig was. Maar binnenin je was je nog steeds een meisje, een klein meisje, dat bemind wilde worden, beheerst, bezeten. Dat zich een man wenste, een grote sterke man, die al haar angsten weg zou nemen en haar de grote wereld zou laten zien. Die haar kleren zou nemen, haar trots, die niet de hare was, de schaamte, die haar opgelegd was. Een man die haar zou nemen, om haar al het genot te leren dat haar lichaam haar kon schenken, genot waarvan zij nog nooit had durven genieten. Een man die haar grenzen zou verleggen en doen binnentreden in een wereld vol genot, een wereld waar geen grens meer telt.”
“Een man ook die haar in die wereld zou beschermen, haar zou leiden, haar zou bevelen, zodat ze onbekommerd zich daaraan zou kunnen overgeven, zonder schuld, zonder valse schaamte. Een man ook die, zodra ze de grenzen van zijn wereld, zijn wet, zou overtreden, haar zou straffen. Want kleine meisjes moeten immers gestraft, anders worden ze niet groot. En groot wilde ze worden, in de handen van haar grote sterke man.”
“Ik weet het, vaak was je niet het kleine meisje, stak de vrouw in je haar kop weer op, vocht je tegen je schaamte, tegen je genot, tegen je geilheid, tegen je onderworpenheid. Maar nooit vocht je tegen mij, tegen je heer en meester.”
“Je liefde bloeide op, je geilheid brak los, je onbeschaamdheid triomfeerde. Je leerde genieten, genieten van de handen die je streelden, die je uitkleedden, die je bezaten, zelfs van de handen die je straften. Alles leerde je en zo leefde je vrij, vrij in de gevangenschap van mijn wil, gevangen in je onderwerping aan mij, in je verering voor mij.”
“Toen je je grenzen had verlegd, wist wat liefde kon zijn, wist wat genot betekende, en je geleerd had schaamteloos te zijn, toen was je onderwerping niet langer een instrument van je groei. Je onderworpenheid werd onderdanigheid. Alleen mij wilde je nog dienen. Lijden wilde je, jezelf weggeven, jezelf prostitueren, alles, als het mij maar zou behagen en jou zou straffen, straffen voor al je werkelijke en vermeende zonden jegens mij.”
“Voortdurend was er je angst om te zondigen. Het beheerste je en je eerst zo moedige pogingen om jezelf te leren kennen, verzandden in angst. Was de zonde eerst een uitdaging voor je om verboden vruchten te proeven, je wil met de mijne te meten, en een reden voor mij om je te kunnen straffen, nu is het verworden tot een angstdroom. Een angstdroom die al je genietingen, al je vreugde naar de achtergrond terugdringt.”
“Wat was immers je eerste gedachte toen je me zag vanochtend. Angst te hebben gezondigd, angst door mij te worden verstoten. En dat terwijl je nog nooit zo intens, zo vrij, zo vol begeerte hebt liefgehad. Juist dat gevoel moet je vasthouden, ontwikkelen, koesteren. Daar ligt je eigen ik, en daar verander je van meisje in vrouw. Een volledige, levende vrouw nu.”
“Daarom moet je mij loslaten, loslaten als degene die je vereert, die je beveelt, onderwerpt, bezit, straft; loslaten als je heer en meester. Want kun je dat niet, dan zal heel je persoonlijkheid langzaam sterven. En zal ik je toch nog verlaten. Want meesters kennen geen gestorven zielen. Dan resten je alleen nog de tranen, tranen van een nimmer eindigend huilen, tot tenslotte ook je lichaam gestorven is.”
“En dat zal nooit mogen gebeuren, daarvoor is ons genot te tijdelijk en kortstondig. Daarvoor, mijn lief, hou ik te veel van je.”
“Met het leren kennen van jou en het lot dat ons wachtte, leerde ik ook je daartegen te beschermen. Ik leerde hoe ik je de ontdekking van jezelf vast kon laten houden en verder kon laten ontwikkelen. Maar bovenal leerde ik dat je daarvoor, naast mij, een ander lief moest hebben, een alledaagser man, minder groot en sterk, maar dichterbij. Een man om lief te hebben, zonder hem te verafgoden. Een man die je kan nemen en die je kan straffen, zonder daarvoor nog wetten nodig te hebben, maar gewoon, omdat het fijn is. Een liefde waarin je jezelf kan ontplooien, zonder jezelf te verliezen. Een liefde die evenwaardig en wederzijds zal zijn.”
“Ik leidde je naar die liefde. En ik voel me gelukkig - en trots - om te zien dat je hem, en hij jou, dankzij mij en mijn manipulaties, gevonden hebt.”
“Hij is die man, die man die jou wil, die jou liefheeft, die jou begeert. Een man ook, die weet wie je bent. Die weet dat het kleine meisje in je soms haar hoofdje weer opsteekt. Het kleine meisje dat vertroeteld wil worden, uitgekleed wil worden, beheerst wil worden, genomen wil worden, en, uiteindelijk en altijd, gestraft wil worden. Zodat ze ook zelf weer kan vertroetelen, begeren, heersen en nemen.”
“En ik, ik blijf bij je, maar niet naast je. Soms zal ik je zien, met je praten, met je lachen en, een heel enkele keer, met je vrijen - en je nemen als weleer. Maar meestal zal ik op een afstand blijven, ver genoeg om je niet te beheersen, dichtbij genoeg om je te blijven beschermen. Zo zal ik je liefhebben. En zo zal je gelukkig zijn, jezelf zijn en, daarom, van mij zijn, voor altijd en eeuwig, amen.”
Hij nam haar in zijn armen, verdwaasd als ze was van al zijn woorden. Alles kon ze nog niet bevatten. Maar ze wist dat hij gelijk had. Ze wist dat ze een beschermer èn een geliefde had gevonden. Vol overgave beantwoordde ze zijn gebaren. Ze begeerde hem nog één maal. En nam zo afscheid van hem.